Nadenken over indianen en eer

“Nee, ik ga Mia niet spelen, nee.”

Een staalfabriek naar de kloten. In die van ons aan het kanaal werken er 6.000 mensen. Ik herhaal: mensen. Appartementen, huizen, wijken, een kunstschool, het theater van Marioepol. Na Sarajevo en Aleppo alweer humanitair leed gebracht als in een televisieserie. Ik herhaal: humanitair. Iets met mensen. Ik herhaal: mensen.

Wat voor een eer vindt een leider, een natie, een volk, in dergelijke ‘prestaties’? Ik loop er al 25 dagen niet goed van, zo lang is die ‘strijd om eer’ al bezig. Druk op de knop en honderdduizenden levens naar de zak. Het was Vic van de De Koperen Leeuw die me attendeerde op het belang van theater. Die Koperen Leeuw kan je percipiëren als een aftands zaaltje waar men de hoogdagen van de afgebroken De Gouden Leeuw tracht te rekken.

Je kan De Koperen Leeuw ook gewoon ‘de ziel en het geweten van Eeklo’ noemen. Die houten theaterstoeltjes, die bar, dat vele vrijwilligerswerk, die goesting die er aan de muren kleeft. De Gouden Leeuw is destijds niet gebombardeerd, maar de mensen die hem hebben afgebroken weten ook niet veel van eer en hoe eer te behalen voor het nageslacht. Ze dachten alleen aan geld. Op dat vlak zijn ze maar een hesp beter dan die psychopaat die zich ergens in een kasteel tussen Sint-Petersburg en Moskou schuil houdt en met een handvol ‘vrienden’ de hele wereld terroriseert. Breek niet af. Bouw op.

Vul de klak

Daar, op die veredelde bierbakken van een Eekloos goestendoenderstheater om trots op te zijn, kon ik even wegdromen bij de verhalen van Goes & Goes over mensen. Ik herhaal: mensen. Ook niet allemaal koek en ei, wat Michel Goessens daar ten berde brengt: beffen en hoereren op de biljarttafel van een marginaal café, indiaantje spelen in de bossen met een echtgenote thuis in de diepvries in zakjes van een kilo, snoepen en sigaretten stelen bij een arme man met schurft, scheidingen die faliekant aflopen, vrouwen die hun man mollen en dan bij Vermassen gaan aankloppen, de verpleger die de euthanasie te veel pleegde. De meeste van die liedjes en zelfs zijn grapjes er tussen heb ik al vele malen mogen aanhoren. En telkens opnieuw lig ik dubbel van het lachen. Omdat het écht is. Over mensen gaat. Ik herhaal: mensen. Er zaten er zelfs in de zaal, van die mensen uit zijn verhalen.

Voor mij was dit niet nieuw. Ik weet al sinds mijn 16de wat voor een talent Michel Goessens is. Hij is misschien wel de reden waarom ik zelf liedjes tracht te brouwen. De Heer moet zijn getal hebben. Wat wel telkens nieuw is: de uitvoering. Ook daar is hij een meester in. Inspelen op de omstandigheden. Een licht beschonken Marie-Jeanne die plots op het podium staat om de klak te vullen. Of dat ene zinnetje als antwoord op een evidente vraag in de zaal: “Nee, ik ga Mia niet spelen, nee.”

Onder de wapens roepen

Maar genoeg over Goes 1. Zal ik het nog even over Goes 2 hebben? Als ik in een band speel, ben ik een bijna bezeten bewaker van de song, de ziel van de song. Iedereen, van drummer tot violist en klarinettenspeler,  mag prutsen en experimenteren zoveel hij wil, maar de song moet er baat bij hebben. Het lied moet vooruit. Het verhaal moet verteld worden. Breek niet af. Bouw op. Natan Goessens kan dat als geen ander. Hij schittert in de ogenschijnlijke eenvoud waarmee hij, als drummer (en dat is niet evident), de songs van zijn ouwe heer nog eens opwaardeert tot pareltjes die binnen driehonderd jaar in het Goestenmuseum in Sleidinge te horen zullen zijn. En hij, Natan, zal er als ‘Pieter Brueghel de Jongere’ beschouwd worden. Het genie.

Natan prutst niet. Nooit. Alles klopt. Zelfs in volle improvisatie voegt hij met dodelijke precisie de juiste toets toe aan het lied en het concert. Ik verkoop als Faust mijn ziel voor één moment op het podium met zo’n muzikant! Een jonge gast, zeggen wij dan. Hij toert met een Amerikaanse blueslegende die al gauw had gezien wat in Natan schuilt. In Oekraïne en Rusland zouden ze zo’n jongen onder de wapens roepen. Een mens met grandioos veel talent zou er moeten sneuvelen in een zinloze oorlog zonder eer, voor de indianenspelletjes van een crapuul met te veel macht. Ik bid tegenwoordig elke dag dat de mens het uiteindelijk haalt van de grootheidswaanzin. En zingen gaan we blijven doen, Goes en Goes. De ene op zijn drum, de andere op zijn luit en, wie weet, nog een andere op zijn fluit. Oma Betty en opa Fernand zagen dat het schoon was.

 

Nadenken over klasgenoten en mensen op de vlucht

Klasgenoot Khoï: “De boot was niet zeewaardig maar we waren op zoek naar een beter bestaan”

Hij is een klasgenoot. Klasgenoten blijven klasgenoten, zo is dat. Hij is de klasgenoot die bij iedereen in het geheugen is blijven plakken. Khoi Vo Tung. We stonden ons als kleine schooljongens op de koer te vergapen aan de eerste Vietnamees in de geschiedenis van Sleidinge. Begin oktober 1979. En geen idee wat deze jongen al allemaal had meegemaakt op dat moment. Onze klasgenoot. Zijn antwoorden.

Khoï Vo woont in Perth, Australië. Hij is 51 jaar en dus een viertal jaar ouder dan ‘ons’, de klas geboortejaar 1969 in gemeenteschool van Sleidinge. Khoï is een succesvol zakenman en leidt zo’n honderd ondernemingen daar aan de andere kant van de wereldbol. Naar ik begrepen heb: nagelstudio’s en reparatiecentra voor smartphones. Een druk bezet man. Hij opent zijn hart in vier geluidstapes die ik mijn leven lang zal koesteren. “Ik ga je vragenlijst een beetje dooreengooien want ik wil mijn verhaal graag chronologisch vertellen”, gaat Khoï van start.

Vietnam

Dus we gaan terug naar 1965. “Ik werd geboren in een welstellend gezin in Zuid-Vietnam.  Mijn vader was een belangrijke officier in het Zuid-Vietnamese leger en een bondgenoot van de Amerikanen tijdens de oorlog met het Noorden. Wij woonden in de stad Saïgon en stelden het eigenlijk wel heel goed, ondanks de oorlog. In 1973 verlaat het Amerikaanse leger Vietnam en zal het Zuid-Vietnamese leger nog twee jaar alleen vechten tegen het communistische Noord-Vietnam. Bij de val van Saïgon in 1975 kwam mijn familie op de zwarte lijst te staan, wordt mijn vader opgepakt en in een concentratiekamp opgesloten. Hij kreeg de hoogste straf: 12 jaar. Mijn moeder en wij, de 13 kinderen, kwamen op het platteland terecht in heel armoedige omstandigheden. Wij waren stadsmensen, een gerespecteerde en welopgevoede familie en nu werden wij in één keer arme boeren. Wij wisten ook niet hoe we dat moesten doen, boer zijn en voor ons eigen eten zorgen. Ik heb daar leren planten en dieren eten.  Je houdt het niet voor mogelijk: muizen, hagedissen, bladeren, grassen,… Allemaal om in leven te blijven.”

Op de vlucht

Het leven op het Vietnamese platteland was voor de familie onhoudbaar geworden en het enige wat nog kon, was op de vlucht slaan. Samenblijven was onmogelijk en Khoï kreeg in 1975 als tienjarige knaap een opdracht, een missie: we slaan allemaal op de vlucht en als die nachtmerrie eenmaal voorbij is, zie we elkaar opnieuw en verenigen we de familie. Voor Khoï wordt dit zijn levensopdracht. “Ik heb mezelf toen inderdaad op een gammel bootje binnengesmokkeld en, zonder schrik, ben ik meegegaan op zee. Helemaal alleen. Die boot was voor vluchtelingen klaar gemaakt. Ik wist dat en ik ben stiekem aan boord gegaan. Die boot was zeker niet zeewaardig, maar we waren allemaal mensen in een uitzichtloze situatie die op zoek waren naar een beter bestaan. Wanneer je hopeloos bent, doe je van alles. Ongelofelijke dingen. In onze situatie ga je dan op die boot en op zee en…” Even stilte. Hij lacht even. “Wij dachten dat wij de zee konden trotseren, hé. Veroveren eigenlijk. Ik had geen schrik. Ik had geen enkele schrik. Kleine sprankeltjes hoop. Dat wel. Er was geen andere manier dan op die boot te springen. Daarna heb ik vernomen: 50% van de vluchtelingen heeft het nooit gehaald. We hebben piraten gezien, we hebben miserie meegemaakt, ik heb de ergste misdaden zien plegen…” Hij stopt even met praten. “Op één of andere manier was ik daar op dat moment immuun voor. Dat was ik niet, daar op die boot. Ik had geen schrik.” Hij accentueert het. “Het was alsof dat dit een deel was van de prijs die ik moest betalen om mijn levensopdracht te vervullen. Gelukkig was de zee kalm. Ik werd niet zeeziek maar velen van ons wel.” En dit bootje bracht Khoï naar een eiland voor Maleisië, Pulau Bidong. Een vluchtelingeneiland. Een blik op de kaart leert me dat dit over een vaarafstand tussen de 500 en de 1000 km moet gegaan zijn. Ter vergelijking: dat is een tocht op zee van Oostende naar Schotland! Khoi spreekt van drie dagen op zee. En de laatste dag was de diesel op.

België

“We werden daar op dat eiland gegooid met 20.000 mensen”, vertelt Khoï. “Daar was echt niks. Geen huizen, geen water, geen elektriciteit, niks. En daar werd ook niks voor ons gedaan. Een grote vuilnisbelt. Wel beter dan in Vietnam, want we waren er wel vrij. Niet te beschrijven met woorden van menselijkheid wat ik daar allemaal gezien heb.” Hij zet hoorbaar een punt achter dit onderwerp.

“Zo, ik ben uiteindelijk in de zomer van 1979 in België beland. Via Caritas Catholica konden alle kinderen onder de 16 jaar zonder ouders, het eiland direct als weeskind verlaten en zo werden we naar België overgebracht. Tijdens die zomer ben ik naar een school in Berlare gebracht waar we een tijd verbleven en waar onze pleegouders zouden toegewezen worden door de organisatie. En in oktober ben ik dan in Sleidinge terecht gekomen. De lagere school was pas begonnen. Ik ben in de Rerum Novarumlaan gaan wonen bij de familie De Wever. Bij Roger en Jenny. En de kinderen Maria, Linda, Patrick en Nathalie.

En daar ben ik dan toegekomen. Ik was blij dat ik een familie had waar ik opgevangen werd. Zo, daar ben ik gebleven. En dan ben ik ook op school geïntroduceerd. Ik herinner het mij nog: de eerste dag kwam ik binnen met meester Etienne Van De Velde en voor mij was dat een heel stijve en formele gelegenheid. Met zijn brilleke.” Khoi lacht. “Ik mag daar eigenlijk niet mee lachen. Later heeft hij mij met mijn taal heel veel geholpen en hij was een heel gecultiveerde en vriendelijke man.”

Sleins klappen

“Meester Etienne Van De Velde heeft me in de klas gebracht. Eerst zat ik bij meester Luc De Baets, die in het Akkerken achter het Jeugdhuis woonde. Maar ik ben al heel vlug terecht gekomen in de klas van Ghislain Van Daele. De leerstof was te gemakkelijk voor mij. Ik vond het beter daar bij ‘Gust’ omdat de wiskunde het enige was dat ik uit de school in Vietnam had onthouden en wiskunde kon ik heel gemakkelijk volgen.”

Juist. Zo herinner ik mij heel precies het moment dat Khoi de eerste persoon in mijn leven was die het toverwoord ‘pi’ (3,14…) voor de berekening van de oppervlakte en de omtrek van een cirkel uitsprak. Meester Ghislain, Gust dus voor de vrienden, stelde de vraag nog maar of Khoi lanceerde het woordje ‘pi’ door de klasruimte. We zaten allemaal stomverbaasd te kijken. Van die dag af wisten we allemaal dat Khoi een slimme, pientere gast was die we niet mochten onderschatten. Zijn naam was gemaakt. Een magisch moment waaraan ik later nog veel terug gedacht heb.

“Op dat moment sprak ik geen woord Nederlands en dat heb ik dan van jullie allemaal geleerd. En Sleins natuurlijk. Thuis spraken we ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands. Ik begrijp dat dit nu Algemeen Nederlands heet, niet? En op school was dat Sleins, hé? Ik versta Sleins, geen enkel probleem. Maar om het te spreken …” Hij lacht luid. “Als ge met mij wil ‘klappen’ in ’t Slèjns dan moet je mij twee weken geven.”

Vastberaden

“En wat vond ik er nu van? Ik vond het allemaal nieuw en ongelofelijk. Maar het kon me eigenlijk niet veel schelen. Je moet begrijpen, ik was zoals een computer geprogrammeerd.” Hij herhaalt dit drie keer.

“Ik had een opdracht, een missie om mijn familie opnieuw samen te brengen. Ik was daar… tijdelijk, in Sleidinge. Er bestond voor mij niets anders dan de opdracht van mijn moeder die had gezegd dat wij als familie opnieuw moesten samen komen. “Hou u gedeisd. Wacht totdat wij komen en dan gaan wij opnieuw één familie worden.” Begrijp je? Dan kan het je niet schelen waar je zit, toch? Of je nu rijk of arm bent of in een concentratiekamp terecht komt. Het kan je niet schelen. Ik was heel…”

Het valt stil. Khoi zoekt een woord. “Determined,” probeert hij in het Engels. “Allez, hoe zeg je dit nu in het Nederlands?” Even stilte. “Vastberaden.” Gelach. “Dank u wel, meester Van De Velde en al de leraren Nederlands. Vastberaden, dat was ik.” Blij als een kind omdat hij het sleutelwoord vindt.

Oorlogskind in een pleeggezin

“De school was de enige ontsnapping voor mij. De school was de enige plaats waar ik mezelf kon zijn. Thuis had ik heel veel problemen. Die problemen moeten eigenlijk niet op iemand geschoven worden. Het probleem was begonnen in 1975, bij de val van Saigon. Ik denk dat iedereen die kinderen op de vlucht herbergt, diezelfde problemen ziet verschijnen. Psychologische problemen.” Hij zucht heel diep. “Wij waren getraumatiseerd. Zo getraumatiseerd dat wij niet normaal konden zijn. Wij waren kinderen, maar ik had de missie van een volwassene. En ik moest leven als een kind. Conflicten waren er altijd en jullie kunnen mij nog herinneren; ik was heel vastberaden. Alles en iedereen die in mijn opdracht paste, had ik nodig om mijn opdracht uit te voeren. Mijn vastberadenheid was grenzeloos. Soms voelde ik mij heel uitgesloten van de levensstijl van de mensen van dezelfde leeftijd. Jullie konden mij ook moeilijk begrijpen. Ik was heel gesloten, hé? Ik heb een opdracht en ik zie jullie spelen, een mengelmoes bij elkaar: verjaardagsfeestjes, liefkes, uitgaan, boeken lezen, Platoon gaan bekijken (lacht). Voor mij allemaal miserie, hé? Ik kon daar niet aan toegeven omdat het voor mij om een opdracht ging.” Hij valt even stil. “Dus 1979 en ik ben daar dan gebleven en ik had problemen met de familie. Maar ik ga dat dus niet op de familie De Wever steken. Het probleem was 1975 en iedereen die een oorlogskind in huis haalt, heeft problemen. Zelfs psychologen en psychiaters hebben daar problemen mee. Normale mensen kunnen dat niet begrijpen. De familie De Wever heeft dat eigenlijk heel goed gedaan. Ze hebben mij voedsel gegeven, ze hebben mij liefde gegeven, ze hebben me alles gegeven wat ze hadden. En misschien meer. Geduld. Maar ja, dat was niet wat ik wilde. Wat ik wilde was vrijheid en mijn familie. Dat begrepen ze niet. Maar ik heb nooit gezegd ‘hoe kunnen ze dat niet begrijpen?’.” Ook achter dit onderwerp wordt hoorbaar een punt gezet. Ik hoor een zucht, een traan.

De schoonste plaats van Vlaanderen

“De school was prachtig. Ik kan mij iedere dag van de schooldagen herinneren. In 1979, je moet dat eens opzoeken op Google, was er hevige sneeuw. Een harde winter in Vlaanderen. Ik deed niets anders dan door het venster daarnaar zitten kijken. Ik leerde elke dag nieuwe woordjes, ik vond het plezant om in de klas te zitten, om de kinderen te zien lachen, om met de knikkers te spelen.”

Khoi had een hele speciale techniek ontwikkeld om met knikkers te schieten. Hij gebruikte zijn vinger als katapult. Wat ik ook van hem leerde, was water spuiten met de beide handen op elkaar in het zwembad. En ook: applaudisseren met de handen als een kommetje gevouwen voor je mond als klankkamer. Ik doe dat soms nog als ik naar een voorstelling ga en dan zitten mensen raar te kijken want dat gaat heel luid. Dan voel ik me een echte Vietnamese deugniet uit Sleidinge.

“Voetballen. Van alles. Ik vond het ongelofelijk. Ik vond iedereen plezant. Ik vond iedereen zo vriendelijk. En dat was… echt. Er zijn altijd kleine dinges, wat jongens doen. Vrienden mogen wel eens kijven maar moeten vrienden blijven. Al bij al, terug blikkend, de lagere school was voor mij alleszins een zachte landing. Een zalf aan mijn wonde. Een prachtige herinnering. Het bewijs? Na zoveel jaren ben ik nog steeds nen Slèjnsen. Een ex-Slèjnsen mag je me noemen. Ik ben daar behoorlijk fier op. Overal waar ik kom in de wereld zal ik antwoorden op de vraag waar ik vandaan kom: ik ben van Vlaanderen. En als ze doorvragen en Vlaanderen kennen, zeg ik dat ik van Sleidinge ben. En als ze vragen ‘waar ligt dat?’ Dan zeg ik: Sleidinge is de schoonste plaats van Vlaanderen.”

Industriële Wetenschappen

“Vlaanderen was voor mij in het begin de Rerum Novarumlaan, familie De Wever en de gemeenteschool in Sleidinge. Daarna ben ik naar Glorieux in Oostakker gegaan en zo naar Gent op de Lindenlei. Ik heb daar Industriële Wetenschappen gevolgd. Daarna heb ik gestudeerd voor tandtechnicus en ik heb me gespecialiseerd in protheses. Ik maakte valse handen, valse armen en valse ogen.”

“Ik wil graag nog een beetje vertellen over mijn jaren in België. Over Sleidinge en over de vrienden daar. Ik vond dat ik me goed heb aangepast aan die Vlaamse mentaliteit. Toen ik aankwam in Sleidinge was ik, geloof ik, de enige vreemdeling. In heel Sleidinge.  Er was wel een restauranthouder met een Thaïse vrouw, als ik niet verkeerd ben. De enige twee vreemdelingen dus, die ik mij kan herinneren. Sleidinge in die tijd.” Stilte.

De broek

“Ik kan je een verhaal vertellen, niet te geloven. Aan het Jeugdhuis, het huidige Klokhuis, op de hoek was er een kledingwinkel. Ik zag, als onwetend kind uit Vietnam, daar een broek hangen. Een mooie broek, vond ik. Ik stapte er binnen om de broek te kopen, maar ik had geen geld bij. Ik sprak ook geen Nederlands. Vloeiend Vietnamees wel maar toen nog geen Nederlands.”

Hij lacht. “Ik ken de naam van die mijnheer niet meer (dat was Albert Spanhove – Maes, nvdr). Maar ik stapte dus binnen en ik duidde de broek aan met mijn vinger. Die mijnheer verstond het direct, hé. Ik sprak geen Vlaams en hij geen Vietnamees. Hij neemt de broek van het rekje. Mooie, dure stof. Ik mocht de broek passen. Goede lengte. Hij heeft me een riempje gegeven. Hemdje erbij ook. Een paar kousen. Hij vouwde het op, stak het in een pakje en gaf het in een plastic zakje aan mij. Ik dacht bij mezelf in het Vietnamees ‘mijnheer, hoe moet ik dat nu betalen?’. Hij keek naar mij. En hij begon te lachen. Hij begon echt te lachen. En ik begon ook te lachen.” Lacht nu ook echt. “En hij zei: ’t Is goed, manneke!” Stilte. “Ik kon niet begrijpen wat hij zei. ’t Is goed manneke. En ik dacht ‘wat doet hij nu? Ik kan dat niet betalen’. En hij zei nog altijd hetzelfde. ’t Is goed manneke en hij begeleidde mij naar de deur en ik stond daar met mijn vragende ogen. Hoe kan ik u terugbetalen? Wat zeg jij nu? Waarom doedegij da? Waarom doedegij dit?”

Het geluidsfragment valt compleet stil. Op de achtergrond hoor ik Australische kamions op een drukke weg en kinderen die spelen in een tuin. Khoï huilt. Het komt van heel diep. Dat hoor ik. Het duurt een hele tijd. “OK, een paar tranen weggeveegd.” Stilte. “Ik vond het ongelofelijk.” Hij herhaalt dat twee keer.

Krapullekes

“Die echte goedheid. Niet alleen in Sleidinge. In Vlaanderen is men heel open. Ik vind Vlamingen heel liefdadige mensen. Ik heb nooit in het dorp problemen gehad. Niemand heeft mij aangevallen. Niemand heeft mij lastig gevallen. Ik werd niet met de vinger gewezen. Ik ging naar de winkel, dingen kopen en de mensen gaven mij dingen gratis. De jongens van mijn leeftijd hebben mij nooit het gevoel gegeven dat ik minderwaardig was. Ik was anders, dat wel. Ik was ‘vreemd’. Ik was een ‘vreemdeling’ maar dat werd niet als negatief of slecht aanzien. ‘Vreemd’, ik associeer dat met de Driekoningen. Dat waren ook ‘vreemdelingen’. In mijn tijd werd ‘vreemd’ niet geassocieerd met ‘slecht’. Ik probeerde mij aan te passen, te integreren. Ik deed mijn best en de mensen waren zo lief. Ik kan mij zoveel leuke dingen herinneren.”

Khoï breit er meteen een verhaal aan van zijn kunsten achter de flipperkast tijdens de kermis. Hij kon wel een uur met 20 frank op de flipperkast blijven spelen. Toen een ‘zware gast’ uit Evergem al een beetje te lang stond te wachten om ook eens te kunnen spelen, kwam het hoge woord er plots uit. “Nu is het aan mij, kleine Chinees”, klonk het. “Ik was kwaad, hé”, zegt Khoi. “Ik wou vechten.” Alweer een lachje. Maar aan de toog zaten een drietal ‘zware jongens’ uit Sleidinge, zegt hij. “Krapullekes”, grinnikt Khoi deugnieterig. “Zo van die mannen met gescheurde jeansvesten en lederen broeken.” Ze namen het meteen voor Khoï op. “Is er een probleem, Khoi?” En enkele minuten later mocht de jongen uit Evergem de kermis verlaten. Niet meer gezien die zaterdag. Khoï: “Ook door die ‘zware mannen’ werd ik gerespecteerd en beschermd in Sleidinge.”

Johan Martens, altijd daar

“Met wat ik geleerd heb ik in Vlaanderen, wil ik ook iets terug geven aan mensen die het nodig hebben. Zeker nu ik het zeer goed doe hier in Australië. Vandaar mijn steun aan het Vietnamese St.-Francis Shelter in Dong Nai. Mensen die in nood zijn, wil ik helpen. Dat is één van die dingen die ik in Vlaanderen geleerd heb. Daar heb ik mijn vorming gekregen.”

Met enkele personen in Sleidinge zoals jeugdvriend Gino Pisonier houdt Khoï nog vaak contact. Toch is er één Sleidingenaar met wie Khoï een heel bijzondere band heeft: Johan Martens. Hij is peter van één van zijn kinderen. “Ik heb met Johan altijd contact gehouden. Dat is ontstaan in de Chiro. Zoals ik me kan herinneren was hij leider of zo. Ik herinner me het kamp in Opbrakel en een paar plaatsen die ik nu vergeten ben.

Zo heb ik hem leren kennen en hij heeft me geholpen in tijden dat ik het heel moeilijk had. Ik had psychologische problemen. En hij is op dat moment als een broer en een vaderfiguur voor mij geweest. Ik heb heel veel goede herinneringen met hem en Johan is mij altijd in al die jaren blijven bezoeken, heeft mij door dik en dun gesteund. Hij was altijd bereikbaar. Eén telefoontje en hij was er. Ik kon altijd bij hem aankloppen. Elk uur van de dag, elke dag van de week. Dat vertaalt ook de mentaliteit van de mensen van Sleidinge tegenover mij, vind ik. Ik ondervond dat ook bij de andere Chiroleiders, de pastoors die kwamen en gingen, de school, de jeugd… Ik vond het belangrijk om contact te houden omdat deze periode mij gevormd heeft. Dat heeft mij gemaakt zoals ik nu ben. Ik ben er trots op ook een Vlaming te zijn. Ik wil daar wel iets over vertellen. Tijdens een vakantie aan zee in Knokke-Heist had ik met een vriend contact met enkele meisjes. En op een bepaald moment kafferde dat meisje mij uit en ze zei dat ik ‘een Vlaamse boer’ was. Voor de meeste Vlamingen is dat een verwijt. Ik vond dat het mooiste compliment dat ik in Vlaanderen kon krijgen. Ik behoorde voor het eerst echt tot die maatschappij. Ik bekijk dat niet als een scheldwoord of een vernedering, maar een erkenning dat ik een Vlaming ben. En dat ik een boer ben!” Hij lacht heel spontaan. “Of ik het nu wil of niet, mijn mentaliteit is Vlaams.”

Wij Vlamingen zijn geen racisten

De vraag op mijn vragenlijst die hij helemaal naar achteren heeft geschoven, is de vraag over de ‘boat people’ die nu in Europa de Middellandse Zee trachten over te steken en waar ook heel veel mensen en kinderen bij omkomen, bijna 40 jaar na Vietnam. En wat hij daar bij voelt. “Mensen die in een oorlog leven in Syrië, in Irak, Iran. Ik was de eerste Vietnamees in de geschiedenis van Sleidinge maar waarom? Je wilt echt je land niet verlaten. Je wilt niet weg gaan bij je familie of weg van je geboorteplaats. Niemand wilt dat. Jullie zouden ook niet weg gaan, mocht je daar niet toe geforceerd worden in een uitzichtloze situatie. Hoe arm of rijk ook. In 5.000 jaar zijn er nog nooit massaal Syriërs naar België gekomen. Ze komen niet voor hun plezier.”

Khoï gaat daar in het derde geluidsfragment vrij gedetailleerd en lang op in. Het komt er ook hier op neer dat hij de mening van de meeste Vlamingen deelt dat gastvrijheid belangrijk is maar dat wie gast is, zich ook moet schikken en aanpassen naar het land waar hij terecht komt. “Ik mag dat zeggen: wij Vlamingen zijn geen racisten. Integendeel, we zijn heel open en vriendelijke mensen. Maar regels en gewoonten moeten niet opgegeven worden voor wie naar Vlaanderen emigreert.” Ook op dat vlak klinkt Khoï heel resoluut. En hij weet waarover hij spreekt.

Nog vragen?

Blijf ik toch met één belangrijke vraag zitten. Is zijn missie nu geslaagd? Heeft hij zijn mama, papa, broers en zussen allemaal kunnen verzamelen? Ik besluit hem via Facebook Messenger nog eens te contacteren. Zeven uur tijdsverschil, maar ik krijg al gauw een antwoord. Zijn woorden klinken als een gedicht:

In eerste instantie weet ik niet wat te doen met jouw vragen …. Alle beelden en verhalen en emoties komen op in mij…. zoals een tsunamigolf

Zo hoog vanuit zijn dominante positie, met al zijn almachtige kracht… Klaar om mij op te slorpen

Voelde mij zo klein en kwetsbaar…‘In mijn bare voeten’ stond ik op het strand  en keek op

Dààr, de immense golf van herinnering en gevoelens… Zonder vrees en twijfels dat ik zal opgeslorpt worden

Wervelende emoties, met een glimlach en een opgeheven hoofd

Met open armen ontvang ik de enorme kracht

Khoï Vo, Perth, 20 januari 2u35 ’s morgens Belgische tijd

En hij voegt er aan toe: “Want ik weet dat Gino en jij naast mij staan. Bedankt moat….” Ja, en nu moet ik even slikken, terwijl ik het schrijf. Ik stel mijn vraag enkele uren later als ik zijn bericht gevonden heb op Facebook, want ik wil het weten. Hoe zit het nu eigenlijk met de missie van Khoï Vo? En ik krijg meteen een nieuw geluidsfragment toegestuurd, bijna live opgenomen aan de andere kant van de wereld. Krappe timing, dat wel: net voor mijn werk ’s morgens bij mij, al een goed stuk in de namiddag bij hem ginder bij onze tegenvoeters. Winter bij mij. Zomer bij hem.

Concentratiekamp

“Mijn vader is uit het concentratiekamp gekomen ongeveer in 1988. In 1993 is hij naar Amerika geëmigreerd. Mijn vader is overleden ongeveer tien jaar geleden, in 2005. Mijn moeder is overleden in 2010. Mijn moeder heeft eigenlijk alles meegemaakt. Zij heeft alle kinderen kunnen ontmoeten. Wij hebben acht broers en zussen die geëmigreerd zijn naar Australië. Twee broers wonen in Amerika en wij hebben ook nog familie in Vietnam. De reünie was uiteindelijk niet in Amerika maar in Australië. Wat heb ik gedaan? Met mijn bedrijf kon ik mijn ouders, mijn broers en zussen allemaal laten overbrengen naar Australië. Mijn moeder heeft hier ongeveer vier à vijf jaar gewoond. Mijn moeder heeft eigenlijk het geluk gehad om de eerste keer in haar leven te kunnen zien dat wij het allemaal goed doen, in onze zaken, in onze gezinnen. Op dat moment had ik ongeveer dertig bedrijven in handen. Ik heb voor haar kunnen zorgen, een huis kunnen kopen voor haar, al haar vrienden kunnen laten bezoeken in Vietnam en eigenlijk is de droom de waarheid geworden voor mijn moeder. Het is wel spijtig voor mijn vader dat hij te vroeg overleden is om dit mee te maken. Al zijn beste jaren heeft hij eigenlijk in het concentratiekamp achtergelaten. Toen hij thuis kwam was hij fel vermagerd. Een gebroken hart. Een gebroken rug. Totaal getraumatiseerd. Hij heeft nog jaren geleefd in Amerika. Maar hij was heel mager en ziek. Om het uit te leggen: mijn vader is in 1975 in het concentratiekamp gestoken en ongeveer twaalf jaar later in 1987 is hij vrijgelaten. In 1988 is hij thuis gekomen na een tocht te voet van meer dan 3.000 km. Niemand wist dat hij vrijgelaten was. Toen hij thuis kwam, vond hij niets anders dan vier muren. En de kinderen waren allemaal weg. In 1993 is hij naar Amerika gegaan. En er in 2005 overleden. Ik ben zelf geëmigreerd naar Australië (na een periode in Amerika) in 2000. In 2006 is mijn moeder overgekomen naar Australië en heeft ze hier dus nog vier jaar geleefd.”

Kreeft, garnalen en champagne

Op de achtergrond horen we zijn baby huilen. Khoi verontschuldigt zich daarvoor.

“Mijn enige troost is dat mijn moeder wel nog heeft meegemaakt dat wij hier elke zondag samen komen en op restaurant gaan met de familie en dat wij ook op deze manier de hele familie hebben samen gebracht. Mijn moeder heeft met eigen ogen kunnen zien dat wij ons eigen huis konden kopen, dat wij een familie en kinderen hebben. Ik ben getrouwd in 2001, een jaar nadat ik in Australië kwam wonen. We hebben vier kinderen. Toen ik hier in 2000 arriveerde, had ik niks. Alleen twee handen om mee te werken. En dat is sindsdien heel goed gegaan. Mijn broers Mien en Ahn doen het ook heel goed. Mien (die ook een tijdje op Sleinse schoolbanken zat) heeft ook drie bedrijven in Australië. Andere broers en zussen zijn ook zelfstandigen geworden en zij stellen het goed. En als wij dan op restaurant kreeft, garnalen en champagne bestelden, dan was mijn moeder daar toch een beetje ongerust over. Zij wilde niet dat wij te verkwistend met onze centen omgingen. Maar we hebben uiteindelijk toch iedereen samen gekregen, wat mijn levensopdracht was. Ze heeft die dag ook ten volle genoten van het eten en het drinken. Zes maanden na de reünie is ze overleden. Ik weet niet of ze te vroeg gegaan is. Of heeft ze zo lang gewacht tot ze zeker wist dat alles met ons in orde was? In ieder geval hebben we onze moeder trots gemaakt.”

Woesten heeft er ook een liedje over gemaakt, maar er bestaat nog geen deftige opname van. Hier de tekst:

Jongen op de koer

Midden op een speelplaats op een dag in mei
Wij allen nieuwsgierig, het middelpunt is hij
Van een andere wereld op de maan geland
Van mijlenver en moegestreden op de school gestrand

De jongen op de koer, hij speelt het spel wel mee
Maar ergens in die hersenen, weerklinkt een verre zee

Op de kermis aan de flipperkast
Man zonder geduld, een rotvervelende kwast
Er vielen woorden ze waren hard en kil
Jongen op de speelplaats slikte kwaad maar stil

De jongen op de koer, hij speelt het spel wel mee
Maar ergens in die hersenen, weerklinkt een verre zee

Dit interview werd geschreven in 2016 toen we ook een benefiet organiseerden voor een goed doel dat Khoï in Vietnam ondersteunt. Het staat ook op Sleins Archief, waar je de geluidsfragmenten kunt beluisteren. Het blijft een verhaal dat we moeten blijven vertellen, hoe diepmenselijk de verhalen van mensen op de vlucht zijn. Met dank aan mijn klasgenoten Khoï Vo, Gino Pisonier en Marc Speeckaert, maar ook aan onze mede-organisatoren van Rock4Khoi 2016, nl. Ronny Schauwvliege en Joris De Wildeman. En aan alle medewerkers en muzikanten.

Opgedragen aan Jenny en Roger, en het hele gezin De Wever. Omdat ze zo moedig waren deze jongen een thuis te bezorgen, ondanks alles. Hem kennen was een grote eer voor ons, zijn medeleerlingen. Ter nagedachtenis van Roger De Wever die in januari 2021 overleden is.

In dit lied ‘Palm van haar hand’ zingt Nadiya Mehdizadeh mee. Ook zij kwam met de boot naar België. Uit Iran.

Interview met Joris De Wildeman van The Shakers uit 2012, Rock ‘n’ roll Niemandsland

Joris De Wildeman (The Shakers): “Goesting is het toverwoord”

Het predikaat ‘Wereldberoemd in Gent’ is uitgevonden voor The Shakers, rockabilly uit Sleidinge. Ondertussen wellicht honderd jaar bezig, vast meubilair op de Gentse Feesten en nog altijd vol enthousiasme. Er zijn ondertussen al dertig muzikanten die zich officieel gedurende de geschiedenis ‘Shaker’ mogen noemen. Alleen bassist Carlos Meiresonne en frontman Joris De Wildeman overleefden elke bezettingswijziging. En laat Joris De Wildeman nu één van mijn lokale helden zijn. Streekgeschiedenis pur sang. In zijn torenhuis in de Sleidingse Weststraat tracht Joris me elk detail van de Shakersgeschiedenis aan de hand van archiefmateriaal diets te maken. Maar daarvoor ben ik niet gekomen. Ik zoek de weg naar zijn hart. Ik zeg het hem ook. Joris wordt er zelfs even stil van en dat ben ik van de brave man niet gewoon. Joris is doorgaans één vat energie. We slurpen gezellig wat koffie.

Theater

Hier, op deze benedenverdieping, gingen in een vorig leven toneelrepetities door. Joris is in dit huis grootgebracht. Cultuur werd er met de paplepel ingegoten ten huize Wildeman. “Er waren inderdaad wel wat voortekenen”, moet Joris toegeven. “De familie De Wildeman mag zich een theaterfamilie noemen. En langs moeders kant klopt het muzikale hart. De fanfare zit in mijn genen. Wat je noemt een ‘cultureel midden’. Het stond dan ook in de sterren geschreven dat ik rock ’n roller zou gaan worden, want laat rock’n roll zich nu op de dunne koord tussen muziek en theater bewegen.” Als veertienjarige ging de piepjonge Joris op kamp naar Melchtal in Zwitserland met de Christelijke Mutualiteiten. Eén van die vele honderdduizenden jonge Vlamingen die zo het eerst de bergen leerden kennen. “Precies op dat kamp heb ik een prijs gewonnen met mijn a capellaversie van ‘Mijnheer de president’, een nummer van Boudewijn De Groot. In 1967.” Schuchter lachje. “Toen ik 16 jaar was, sprong ik bij in het secretariaat van de fanclub van de progressieve rockgroep The Invocation. Ik mocht een beetje meehelpen met hun manager Tony Van Parys.” De oud-minister? Joris knikt. Mijn klomp breekt. En even hoor ik het donderen in Keulen want de laatste naam die ik in een boek over rock’n roll verwacht is Tony Van Parys, eerlijk gezegd. “The Invocation was super. Gevormd rond Sleidingenaar Marc Bracke en met Boudewijn Creëlle, Walter Meirsschaut, Guido Martens en Frank De Bock. Hun sound neigde naar Cream en Deep Purple. Ze speelden nog in het voorprogramma van The Cats en Wallace Collection”

The Climax

En Joris zou Joris niet zijn, wou hij niet zelf op de planken springen om zich volledig te geven. “Wel, die frank is toch vrij laat gevallen”, vertelt Joris. “In 1976 doen we met enkele Sleidingse Chiroleiders mee aan een soort Canzonissima. Deze wedstrijd werd georganiseerd in het Jeugdhuis van Sleidinge, dat toen op volle toeren draaide. Wij wilden een soort parodie brengen, tussen smartlap en rock’n roll. We lieten ons inspireren door het Luk Tegenbos Ensemble en door Vuile Mong & De Vieze Gasten. The Climax heette dat gelegenheidsgroepje, naar The Climax Blues Band die we nog hadden bezig gezien op Jazz Bilzen. The Climax dat was ik, Paul Verstraeten, John Van Leeuwen, Ivan Candaele en Fred Candaele.” Paul Verstraeten is me bekend. Broer van Cats in the Attic-drummer Jan Verstraeten. Paul heeft later vele jaren samengespeeld met zijn andere broer Ignace Verstraeten en Marc Bracke bij Irish Taxi en AB Nono. Jan heeft als drummer heel veel opgestoken van Ignace destijds. En Ignace is ook één van die 30 muzikanten die zich ‘Shaker’ hebben mogen noemen. De wereld is klein? En Joris gaat onverschrokken verder met zijn verhaal. “We hadden alles nogal theatraal verpakt. Er werd dwarsfluit gespeeld, melodica op een stofzuiger en zo van die gekke dingen. De teksten waren lichtjes geflipt. Maar we hebben het helaas niet lang uitgehouden. Ik wou dat theatrale en geflipte verder uitdiepen. De andere jongens wilden eerder het serieuze werk, wat dan tot eerst ’t Klokhuis, dan Irish Taxi en later AB Nono heeft geleid.”

‘t Saluutjen

We komen in de buurt van de stichting van The Shakers. “In die dagen had je ook een band Eclips in Sleidinge. In 1979 organiseert het Jeugdhuis een avond met de naam ‘Driemaster kiest Rocksop’. Op de affiche staat Eclips, ’t Klokhuis en een éénmalige reünie van The Climax. Eclips lag toen al op apegapen. En toen hebben we het idee opgevat om ruige rockabilly rock te gaan spelen. Een half jaar voor de doorbraaksingle ‘Crazy little thing called love’ van The Stray Cats en ook een hele tijd voor onze Gentse collega’s The Mudgang. Er hing iets in de lucht zeker? Het is mijn vrouw Mie die de naam The Shakers heeft bedacht. Onze bezetting: ikzelf, Carlos Meiresonne, Stefan Lybaert, Henk Ottoy en Philip Causyn. Het was het jaar dat ik trouwde. Ik was 26 jaar. Lut Maes heeft onze kostuums gemaakt. En het was echt bedoeld als ‘pastiche’, met een vette knipoog naar de fifties en de vetkuiven. Wisten wij veel dat dit ooit nog eens opnieuw ‘hip’ zou worden. Het was in volle punkperiode. Onze aanvankelijke parodie is na al die jaren ‘serious business’ geworden. Het parodiërende is verdwenen en nu kiezen we resoluut voor de echte ambiance rock’n soul van tussen ’60 en ’80.” The Shakers speelden hun eerste optreden in ’t Saluutjen in Assenede. En de rest is geschiedenis.

Chuck Berry en Carl Perkins

We surfen even door de indianenverhalen van The Shakers. “We hebben eigenlijk al meteen enkele hoogtepunten op ons conto geschreven”, vertelt Joris. “We deden het voorprogramma van Carl Perkins en van Chuck Berry. Toch twee grootheden in ons genre. Chuck Berry was onbereikbaar tijdens zijn optreden in Aalst. Hij zat verschanst in zijn kleedkamer. Maar ik ben er toch in geslaagd zijn pad te kruisen en een fotograaf heeft dat beeld geregistreerd. Ik ben daar wel fier op. Naar verluidt, had hij op dat moment zijn gage van één miljoen frank op zak. Maar ik ga cru zijn. Zijn optreden zelf was niet zo goed. Zijn gitaar viel uit zijn handen.” Luide lach. “Carl Perkins, dat was dan weer in Aalter, in de brandweerkazerne. Hij zat dan weer in een VIP-bus alleen. Ook hem zijn we gaan opzoeken. Maar veel zeggen die mannen niet, hoor.” Een ander avontuur was dat van de single in Rotterdam. Joris is beduveld om de videobeelden te tonen die daarover nog bestaan. “We hadden ons net versterkt met toetsenist Luc Geerinckx”, vertelt Joris. “Ik denk dat de kracht van The Shakers er uit bestaat om met de regelmaat van de klok een groot project aan te vatten om het allemaal een beetje boeiend te houden. De single met A-kant Barockin‘ en B-kant Drop me a line was zo’n eerste project. Daarna volgden het tienjarig bestaan in ’t Saluutjen, de elpee Live at Home I en de CD’s Live at Home II en Live at Home III.” Ondertussen verzamelden The Shakers ook hun gehele geschiedenis bij elkaar, helemaal in de filosofie van Joris. “Ik gooi niets weg. Ik probeer zoveel mogelijk over Sleidinge en dus ook over The Shakers bij te houden voor het nageslacht.”

Kosovo

“De meest memorabele momenten waren onze uitstappen naar het buitenland. Zo traden we op in Oostenrijk in een skihotel. En in Hongarije speelden we twee keer. De eerste keer op uitnodiging van een Sleidingenaar die er woonde.” Mijn kozijn Hendrik. “Een tweede keer bij de toetreding van Hongarije tot de Euro. Een memorabel concert voor vele duizenden mensen. En wat me nog het meeste bijgebleven is: onze reis naar Kosovo om op te treden voor de Belgische troepen daar. Hallucinant was die tocht. Eerst met de C-130 naar Pristina. En dan door bezettingsgebied, in konvooi. We waren door omstandigheden een stuk te laat. En die soldaten waren echt vol ongeduld op ons aan het wachten. We hebben het dak van die hangar gespeeld. Waanzin.”
Joris kijkt tevreden terug. “The Shakers is een pad vol hoogtepunten, vind ik zelf. Eén keer werden we in ons hart getroffen. Toen onze toenmalige toetsenist Raf Meire bij een ongeluk met een privé-vliegtuig om het leven kwam. Nota bene knal voor ons 25-jarig bestaan. Toen is er dagenlang gehuild. Ik wist echt niet meer waar in of waar uit. Raf was een viertal jaar bij ons en één van mijn grote muzikale jeugdhelden. Hij had nog bij Pentopus gespeeld, zo’n groep uit de streek waar ik echt naar opkeek. Een klassekerel. We hebben heel hard getwijfeld of we ons feestconcert in Cultuurcentrum Stroming dan wel moesten laten doorgaan. Uiteindelijk hebben we er één grote tribute aan Raf van gemaakt. Maar zijn dood was wel een dieptepunt. Het enige dieptepunt van The Shakers, wat mij betreft. Zwaar om te verwerken.”

De Fieste

The Shakers zijn voor eeuwig en drie dagen verbonden aan de Gentse Feesten. “In 1983 speelden we er voor de eerste keer, op de Hooiaard. Toen één van de kleinere pleinen van de Feesten. Sindsdien hebben we geen editie meer overgeslagen. Ik werkte voor De Gentenaar en dat bracht natuurlijk mee dat ‘de Fieste’ mijn biotoop werden en en gebleven zijn. Maar we hebben het niet meer moeten vragen. Sindsdien hebben we alle podia gedaan: groot podium Sint-Jacobs, Korenmarkt, rocktent Sint-Jacobs, Groentenmarkt, noem maar op. We behoorden jarenlang tot het gild van Gentse groepen die bij wijze van spreken een abonnement hadden op de Gentse Feesten: Gorky, Zep Zupiler & De Ziboelateurs, The Vipers. Pas op, Gent heeft een kritisch publiek. Maar blijkbaar werden we wel gesmaakt. En Gentse Feesten, dat is echt rock’n roll. Ooit stonden we in de grote tent op Sint-Jacobs geboekt om vier uur ’s morgens. Op dinsdagmorgen. Bomvolle tent, meer dan duizend kijklustigen nog.” Dag van de lege portemonees. “Om zeven uur, bij klaarlichte dag, stond het publiek nog te schreeuwen om meer. Dat heeft dan wel geleid tot een akkefietje met de geluidsman voor wie het na tien dagen Gentse Feesten wel even genoeg was. Hij ging werkelijk uit zijn dak van woede. Als onze drummer Stefan Lehoucq deze anekdote vertelt, moet je onder de grond van het lachen.” Spinal tap. “Maar op zich is het ongelofelijk dat je zoiets kunt meemaken. Daarvoor doe je het toch? Goesting is het toverwoord. Zolang er goesting is, doe ik voort.”

Naschrift: ter nagedachtenis. Joris overleed in 2017 en liet een grote creatieve leemte na. Veel projecten die nu nog uit de grond rijzen, dragen zijn stempel of werden ooit door hem geïnitieerd. Wij missen hem.

(uit het boek ‘Cirque Constance’s Rock ‘n’ roll Niemandsland’, 2012, tekst Bart Van Damme, productie Tim Bottelberghe, artwork Jos Notteboom, fotografie Dominiek Claeys, eindredactie Pablo Smet)

Nadenken over de zee en zomaar

“God moet zijn getal hebben”

Ik zag in het krekendorp Bentille een priester van voor het Vaticaans Concilie met lange jurk de deur openen van de pastorij en ik dacht meteen aan de gevleugelde woorden ‘God moet zijn getal hebben’. Ik kwam van de zee waar ik was gaan nadenken. Via de Sluissedijk in Zuidzande langs de molen zo naar Terhofstede en Retranchement. Deze weg is me al toevertrouwd als kind en ik mocht meegroeien met de decennia oude knotwilgen onder de baan waar de steenuil, spechten en andere koekoeksjongeren hun thuis in gevonden hebben. Zeg me nu niet dat de koekoek niets met knotwilgen heeft, want ik heb zelf niets met vogels. Dat lost veel op. Weet je, eigenlijk kunnen alle dieren van het dierenrijk me gestolen worden. Ik moest gewoon even uitwaaien en nadenken over hoe een wereld zonder Vaticaans Concilie in de jaren ’60 er wel had uitgezien. Niet veel anders, vermoed ik. Meer of minder kerncentrales? Antonio Vivaldi of Sergej Prokovjev? Geen idee. Het boeit me niet. Après nous les mouches.

Leuk zeehondje

U voelt het, ik ben een beetje boos en dat heeft waarschijnlijk alles te maken met het feit dat ik op strand Het Zwin ergens wel verwacht had dat een leuk zeehondje me tegemoet zou komen waggelen maar die modderfokkers zijn gewoon in de zee gebleven. Terwijl ik weet dat ze er zitten. In Koksijde stond ik ooit oog in oog met de meest sympathieke zeerob op Aarde. Nauwelijks op 20 meter stond de zeehond me aan te staren, zonder schrik. De Baywatch-dude keek zelfs niet op. “Zeehonden, mijn jongen, dat is hier dagelijkse kost.” In ’t Retranchement hebben die beesten nog wel wat te leren. Ik leerde na het Koksijde-voorval dat zeehondjes niet zo onschuldig zijn. Ze zouden aardig doorbijten, naar verluidt. En dat terwijl ze op TV zo schattig zijn.

De kraanvogel vliegt over het land

Ik komt thuis en ik hoor dat de Rode Ibis geland is in Tessenderlo. Volgens mijn Evergemse vriend Rik De Kezel, met z, vliegen grote horden trekkende kraanvogels nu boven ons land. Wonderlijk! Zelf zag ik aan zee heel veel V-formaties door de hemel trekken en ik moest meteen aan Rik en zijn kraanvogels denken. Wellicht waren het gewoon domme ganzen. Ondertussen interludium van Rik De Kezel hemzelve: “Ik wil hier graag ook nog de purperkoet vermelden, een miskende standvogel van het Iberische schiereiland, die onlangs nog werd gespot in Zoutleeuw.”  Zelf droom ik liever weg bij de boten die er de Westerschelde aan en af varen. Ik heb in Europa wel al aan wat kustplaatsjes vertoefd en wat je in Retranchement ervaart, zie je nergens: de ene oceaanreus na de andere, in beide richtingen, af en aan. Dat moet een mens gelukkig stemmen, want dat impliceert handel. Beweging op het water is varende welvaart.

Inflatie

Het is waar dat de energieprijzen stijgen, er is inflatie en maak me niets wijs, daar zitten mechanismen achter maar ook de knagende onzekerheid bij de mensen is een vicieuze cirkel nefast voor onze economie. Ik ben dan liever die boze optimist die denkt dat het eigenlijk altijd al zo geweest is. Dat het wel goed komt en zo. Ik was een klein kindje tijdens de jaren ’70 van de vorige eeuw en ik herinner me nog levendig de kennismaking met het woord ‘crisis’ en de zondagen dat mijn papa niet met zijn splinternieuwe Peugeot mocht rondtuffen om energie te sparen. Eigenlijk was ik toen best een gelukkig bazeke. Ik mag hopen dat er nu ook veel bazekes zijn, die nog met wat levensmoed en leute in het leven staan. Dat hebben die zeehonden natuurlijk voor op de mensen. Dat blijft onder water wanneer het goesting heeft en dat gaat op het strand gaan liggen wanneer er wat weinig vis passeert die dag. Wat een leven. Wat een strijd.

Interview met Luc De Vos uit 2012, Rock ‘n’ roll Niemandsland

Luc De Vos: “Je moet niet verkalmen, je moet ver’woesten’.”

Ter nagedachtenis…

Op zondag 17 juni 2012 krijgt Cirque Constance 17 bands op zes podia om de N9 te ondersteunen. 4N9. Vzw Driewerf Hoera is bijna vzw Driewerf Bye Bye. Ik weet niet of die actie 4N9 daarbij geholpen heeft, maar de N9 kreeg uiteindelijk toch zijn subsidies een week later. Wij spelen in De Blauwe Maan in Kaprijke. Ik stuur bijna achteloos een mailtje naar Luc De Vos om eens, for old times’ sake, te komen kijken. Daar zit hij dan aan de toog. Met een koffietje. Ik zo fier als een gieter. Hij, met uitgestreken gezicht: “Bart, je hebt me toch een beetje teleurgesteld. Je lag pas na het derde nummer op de grond te krawietelen. Je moet niet verkalmen, maar nog verwoesten.” Ik straal. Die woensdag gaan Dominiek en ik bij hem thuis in Gent voor het interview en de fotosessie. De afspraak was al gemaakt. Maar het kon al niet meer stuk.

De hippies

“Kom binnen, jongens. Het is Bart zeker?” Ja, en dit is Dominiek de fotograaf. We starten het interview in de keuken, maar zoon Bruno en het buurvriendje zetten net de speelkamer op stelten en we voelen ons verplicht de rust van het stadstuintje op te zoeken. “Man, die klootzakken maken nogal lawaai”, klinkt het. Een lach op zijn gezicht. Vos is in vorm. Laat dat duidelijk zijn. We gaan meteen op zoek naar het moment dat hij wist dat muziek en performen centraal zou staan in zijn leven. “Niet de eerste keer dat ik die vraag krijg. Maar dat was wel al heel vroeg. In mijn kleutertijd. 1969.” Topjaar. Voor de wijn. En ook de kinderen die toen geboren werden, kunnen er mee door. “Je kent het wel. Die eerste zwart-wit televisie. Ik stond daar als heel klein kind verbouwereerd naar te staren. Naar die hippies. En die popmuzikanten. Ik, de vijfjarige kleuter, met mijn plastieken kamionnetje in de hand.” Zoals hij het vertelt, lijkt het wel een liedje van Gorki.

Veronica komt naar je toe

“Ik vond dat zo ‘wijs’. De hele lagere school lang keek ik naar Toppop en Radio Veronica. Dit lijkt wel de middeleeuwen zeker? Ik word er vijftig dit jaar. Neen, serieus, ik wist toen al dat ik ook zoiets wou doen. Ik zocht maten om een groep mee te starten. Ik wou popmuzikant worden en op achttienjarige leeftijd speelde ik al in een band. Illusieloos, hoor. Ik had toen niet het idee om ermee door te breken. Dat heeft toen nog tien jaar geduurd. Maar ik meende het wel. Ik speelde heel veel op mijn gitaar. ‘Tsjinke Tsjanken’ zoals ze dat in Wippelgem zeggen. Ik was mijn skills aan het ontwikkelen. Alle respect voor de duizenden die ook ooit in een band speelden en niet doorbraken. Maar ik wilde het zo hard, dat het ook gelukt is. Ik was overtuigd van mezelf. Toen al.”

Die laatste dans

Wat is er dan zo belangrijk bij het ontwikkelen van talent? “Een vraag die me nog niet is gesteld.” Glimlach. “Het graag doen. Hard werken. Al is dat bijna hetzelfde. Als je iets graag doet, doe je het veel en werk je dus hard. Luisteren en lezen is ook belangrijk. Ik heb een heel brede culturele belangstelling. Altijd veel platen gekocht. Ik ben een fan van de radio. Ik luister naar Stubru, maar ook naar Klara. En hier in Gent vaak naar UrGent, radiozender voor Gentse studenten. Heerlijke muziek draaien die. Ik laat me onbewust beïnvloeden. En ik zuig op als een spons. Ik ga veel gaan wandelen. Veel gaan bekijken. Groepjes, kunstenaars. Het interesseert me allemaal. En ik erger me ook niet te veel. Dat is misschien wel een belangrijk geheim. Ik kan naar Willy Sommers luisteren en het machtig vinden .” Anja, die laatste dans moet je mij nog schenken. “Precies, onze eerste single verwijst naar de zangeres Anja die in 1968 nog een hit had met ‘Die laatste dans moet je mij nog schenken’.” Hij begint de sixties hit voor te zingen. “Een typisch voorbeeld van beïnvloeding in mijn werk”, klinkt het.

De kleine Gentse podia

We schakelen over naar de wonderjaren. “De kleine Gentse podia en de jeugdhuizen rond Gent zijn voor mij een belangrijke leerschool geweest. De Houla Balou, The Cover, Frontline, noem maar op. Het was ook de periode van de Zes Van Gent. Als je twee man en een paardenkop kunt ‘onderhouden’, dan kan je het met vijfhonderd man ook. ‘Onderhouden’. Entertainment. Het Engels heeft daar een schitterende term voor. Als je dan zo’n zaaltje in Ertvelde of Waarschoot wilt inpakken, dan moet je voor ambiance zorgen en fantastische liedjes spelen. Dat is het geheim. Iemand die doet wat ik doe, is een aandachtsjunk. Sowieso. Je schrijft voor 50% een nummer voor jezelf. Die andere 50% is communicatie.” Hou van me? “Precies.” Met de Zes Van Gent staat een generatie muzikanten op in Gent. Een scene. “Ik ben opgegroeid in de jaren zeventig. In Gent was er niks. De eerste optredens in de Vooruit dateren van 1982. Je had wel Chirofuiven. Maar dat was huilen met de pet op. Vanaf eind de jaren tachtig kwam daar verandering in. En nu zitten we met onze muzikanten overal ter wereld. Netsky en Gotye die maken nummers op hun slaapkamer en veroveren de hele aardbol. Er is veel veranderd, hoor. En met de Zes Van Gent waren wij een beetje de eerste generatie die de Gentse motor in gang heeft gezet.” De Zes Van Gent waren Les Charmeurs (uit Evergem-Belzele), Gorky (nog met ypsilon), The Pink Flowers (met Bruno Deneckere), The Laroids (met Armand Bourgougnie), De Candy Dates en De Vrienden van Lieven Tavernier (rond Koen Wostyn).

Mia

Is Mia nu het beste nummer dat hij ooit schreef? “Ik heb ondertussen zo’n 200 nummers opgenomen. Die liedjes zijn mijn kinderen. Soms denk ik wel eens dat ik enkele van die nummers eens opnieuw moet opnemen en een andere wending geven. Ik heb soms het gevoel van een gemiste kans. Maar als ik heel eerlijk ben, is het beste nummer voor mij datgene wat ik laatst op plaat bracht. De nieuwe nummers doe ik het liefste. Een nummer tot stand brengen, is een heel aangenaam gevoel. Dat komt ook niet op één, twee, drie. Dat groeit tijdens repetities en als het ‘af’ is, ben ik er ook verliefd op. Het liedje ‘Mia’ is een eigen leven gaan leiden. Dat was onvoorspelbaar. We namen het op maar het was geen single. Tijdens de eerste concertreeks waar we het nummer speelden, werd het wel woordelijk meegezongen. Dan voel je dat zo’n nummer toch is blijven plakken bij de mensen. Toen me in 1995 gemeld werd dat er een nummer van ons in de Top 100 Aller Tijden stond, dacht ik aan ‘Lieve Kleine Piranha’. Het bleek Mia te zijn. Fans gaven hun topdrie door aan Studio Brussel met op één het nummer One van Metallica, met het nummer Suds ’n Soda van dEUS en met Mia van ons. Dat vond ik te gek voor woorden. Zo’n zacht nummer tussen harde rock. Heel eigenaardig was dat.”

De perfecte popsong

“Ik heb deze week nog een discussie gehad met mijn vrouw Sandra over wat je nu een perfecte popsong is”, vertelt Luc. “Ik zal een voorbeeld geven: ‘Time tot pretend’ van MGMT. Dat is voor mij de perfecte popsong. Dat zit leuk in elkaar. De tekst doet er niet doe. Maar je voelt vreugde en humor. En het nummer start met een catchy lijn. Een ‘hook’ zoals wij dat noemen. Da’s de perfecte popsong. ‘Penny Lane’. Of ‘Daydream Believer’. The Monkees. Machtig. Het moet ook altijd een heel zomers gevoel geven. Een gevoel waar je beter van wordt.”

Vos ken ik al lang. Ik was getuige van ‘zijn’ Rockrallyfinale in 1990. Op het einde van de set gooide hij zijn gitaar hoog in de lucht en kon ze pas ternauwernood redden van de ondergang. Toen wist ik dat hij een hele grote zou worden. Luc De Vos en Wippelgem. Hij heeft een tweeledige relatie met de streek waar hij opgroeide. Hij doet er vaak lacherig over. Maar hij kan ook zo ontroerend lyrisch zijn. “Ik ben geboren in Gent. Opgegroeid in Wippelgem. Op mijn twaalfde naar Gent op internaat gegaan. En eigenlijk nooit meer de stad losgelaten. Maar ik ben een jongen van een kanaaldorp. Wippelgem, een dorp zoals Ertvelde, Rieme, Langerbrugge, Doornzele.” Het wordt stil. “Iedereen in mijn klas was zoon van een werkmens”, vertelt Luc. “Van de eerste tot de laatste ging zijn brood verdienen een drietal kilometer verder in de grote bedrijven van de haven. Mijn vader ook. Hij werkte bij Sadaci. Zo’n draak van een fabriek op de grens met Evergem. Ben er nooit in geweest. Mijn vader stierf op zijn 59ste. Ik was toen acht jaar. Ik groeide op in een groot katholiek arbeidersgezin. In een zeer beschermde omgeving. Dat heeft me geleerd om in mijn liedjes positieve zaken te belichten. Die achtergrond, Wippelgem, vind je zeker in mijn werk terug.

U2 in Deinze

“Maar diep in mijn hart ben ik een stadsmens. Op mijn twaalf jaar ontnomen aan die toen nog zeer landelijke omgeving. Maar als ik er nu kom, denk ik altijd: ‘den buiten is weg’. Alleen verkavelingen. Nee, voor mij is de stad de oplossing. Ik zie dat Gent vol komt wonen met West-Vlamingen die ‘den buiten’ ontvluchten. Ik juich dat toe. De stad moet groeien.” Je weet nooit wanneer je hem vast hebt. Zijn songs stralen van naïeve positiviteit. Tegelijk doen ze tasten naar het diepste buideltje in je hart. Je hoort weemoed, verdriet maar ook veel bitterzoete humor. En de spons blijft al die invoeden opzuigen. “Ik ben een echte Rockrallyfanaat. Ik volg zowat alle preselecties. Hier ook in Gent doe ik niets liever dan jonge groepjes spotten in de Video of de Kinky Star. Je weet maar nooit of de nieuwe U2 staat op de planken. Of het nieuwe dEUS. Of The Beatles uit Limburg. Een nooit stoppende ontdekkingstocht. Ik heb trouwens U2 als onbekend groepje nog gezien in de Brielpoort in Deinze. De tournee ‘October’. Zulke ontdekkingen, daar doe je het toch voor?”

Terug thuis

Ik kom thuis en vind een mail in mijn box. Cirque Constance. Of ik Pornorama ken? Het vroegere Dr. Pepper Family. Uit Gent, met muzikanten uit Assenede. Ik zoek het gelijk op. Geniaal. Of ik ze ook wil interviewen? Ik zou wel willen, maar Vos is porno genoeg. Het boek nadert zijn einde. Maar inderdaad, zoals Pornorama nu gensters begint te slaan, stond Luc De Vos mee aan de wieg van een Gentse generatie. Een Gentse scene. En ik ben zo blij dat ik het als verre observator mocht meemaken. Ik heb het nieuwe U2 gezien in Gent. Verschillende keren zelfs: Gorki, Arid, Soapstone, The Pink Flowers, Kremlin Cowboys… En nu Pornorama, The Van Jets, Das Pop, … Allemaal kerels met verschrikkelijk veel talent die ik in mijn achtertuin wist beginnen. Maar heel eerlijk, Luc De Vos was toch één van de merkwaardigste van dat legioen merkwaardigen. Dat verandert niet.

Naschrift: ter nagedachtenis. Luc overleed in november 2014 en heel Vlaanderen rouwt nog steeds om dit tragische verlies. Zijn artistieke erfenis is prachtig. Blijf luisteren naar zijn liederen!

(uit het boek ‘Cirque Constance’s Rock ‘n’ roll Niemandsland’, 2012, tekst Bart Van Damme, productie Tim Bottelberghe, artwork Jos Notteboom, fotografie Dominiek Claeys, eindredacti e Pablo Smet)

Nadenken over voetbal, de Racing en de Gantoise

“Hoe een held als Léon ‘Trouet’ Mokuna nog geëerd werd?”

“Great sportmanship”, zegt de edele vader tegen zijn voetballende zoon van Old Etonians Lees meer

Margriet prachtige bloem (deel 2) En dan naar Marche-en-Famenne

“Geen harmonie als het klikken zonder botsen is”

Geen vrede zonder een heel klein beetje oorlog, zingt Meuris al eeuwen. Met Georges en Walter moet Peetjens oogappel Margriet Van Renterghem één van de weinigen geweest zijn die nog van het bestaan van Hilda von Siegesar afwist na de oorlog. Hilda, de onechte dochter van Harald, die uiteindelijk ook zijn erfenis kon claimen, zijn geestelijk erfgoed zowel als zijn centjes. Margriet had nog de wieg geduwd van Arsène Van Damme en heel zeker die van Hilda von Siegesar. Als tiener kon deze jonge madam al eens een knipoog of een centje bijverdienen door eens op de kinderen van buren in de Weststraat te letten. Als jong kind had ze geen idee van de dorpsintrige die schuilging achter de onschuld van een baby in de wieg. Later zouden verhalen mythes en sagen worden en kreeg Margriet als volwassen vrouw lucht van wie Hilda werkelijk was. Dat kind dat toen niet de naam von Siegesar droeg, maar wel de voornaam Hilda. Dat kind ontmoette Margriet op een zomerse dag ergens tijdens de jaren zeventig in Marche-en-Famenne waar houtzagerij Cornelis bossen kocht en waarmee ze als stammoeder en boekhoudster dus rechtstreeks in contact kwam.

Poolse edelman

In een dorpje vlakbij Marche, Heure, had een familie een pied-à-terre om zaken te kunnen doen met de lokale boshandelaars. Monsieur Liégeois regelde er de zaken en regelmatig ter plaatse gaan, bevorderde welvaart en vooruitgang. Het China van toen lag in de Ardennen voor de Vlaamse zakenvrouw. In Marche-en-Famenne was een vrouw het dialect van de familie opgevallen. En in een intiem gesprek tussen nonkels en tantes viel het woord Weststroade waarop Hilda als wildvreemde voorbijganger had ingepikt. Het leidde tot een gesprek over Sleidinge en haar verleden. Over Harald von Siegesar. Over het huis met de toren. En nu wil toeval dat Hilda von Siegesar al enkele jaren getrouwd was met een Poolse edelman en woonde in Rue de Givet in Heure. Recht tegenover de pied-à-terre van de familie Cornelis-Van Renterghem, tussen de dorpjes Netinne en Baillonville. Toeval bestaat niet. Of toch? In ieder geval volgden regelmatig ontmoetingen tussen Margriet en Hilda. Het moeizame opzoekingswerk van Walter Verplaetse om meer over de Von Siegesars te weten, werd daar tijdens gezellige salonontmoetingen teniet gedaan. Margriet Van Renterghem wist alles. Maar niemand zou ooit inzage krijgen in deze geheimen. In Hilda’s zwerftocht door Europa en haar getormenteerde ziel, gekwetst door een oorlog die ze niet meemaakte en een andere oorlog die ze aan den lijve moest ondervinden. En quasi alle andere conflicten die sinds Churchill ons continent teisterden. Want als Hilda reisde, vond ze geweld op haar pad. En Margriet Van Renterghem nam als luisteraar van sterke verhalen dit allemaal mee in het graf.

Nadenken over zwarte zondaars

“Boogschutter die draken doorklieft”

Ik vond het raar, laatst, om bij een begrafenis van mijn vriendin haar mama niet zomaar de kerk binnen te mogen komen en de mannenvleugel rechts op te zoeken, waar ik altijd mijn bidplekje vind. Gelukkig waren de glasramen met verhalen er nog en Sint-Joris, die ridder die draken doorklieft en bij me blijft tot op de Olymposberg daar in het Noorden van Griekenland. Sinner’s Day aan de vooravond van 1 november komt er aan. En The Arch zal er spelen. Zelf verfoei ik het Halloween-idee want 1 november is voor mij een Heilige Dag, Allerheiligen.

Vader

Ik bezoek mijn vader, die ster in de hemel. Mijn pépé, bomma, mémé en die grootvader die ik nooit kende. Nonkels, één tante want al die anderen leven nog en moeten eeuwig bij me blijven, samen met mijn mama. Maar voor New Wave maak ik een uitzondering. Ik snap het wel, die sacrale ode aan de dood en donker denken. New Order. Revolting Cocks. Ian Curtis. Echo & The Bunnymen. The Sound. Front 242. Sisters. The Cult. The Mission. Wayne Hussey. Jawel, The Arch. Namen op mijn pennenzak. Waarvan die laatste een zanger was, uit mijn klas, in Brussel. Ysabie en ik liepen Centraal Station uit richting onze nieuwe school, het Rits. Op de metro tot in Studio Sonart liep voor ons een punker. Dat was hij. Gerd Van Geel. Onze klasgenoot en stem van The Arch. Toen al. 16 jaar en een platencontract. Faut le faire. 36 jaar ouder en ik maak nog steeds mijn platen zelf. Of niet. Maar het kwam er dus van. Vonk en Reu vroegen me om mee te gaan naar The Arch. Natuurlijk wel. Ribdancer zat nog wel ergens in een ver geheugen. En veel van wat Gerd me ooit vertelde, bleef ook in mijn hersenen dwalen. Vooral dat van Wayne Hussey die op zijn kot bleef slapen. En zijn ongedwongen visie op beeld en geluid.

Hemzelve

OK, daar staan we dan. In Sint-Niklaas, in De Casino, waar ik ooit zelf nog op het podium mocht staan, voorafgaand aan God, Stijn Meuris, Hemzelve. Met Vonk en Reu, twee schone maten uit mijn ver verleden. Maar liefde blijft. Ik luisterde, ik zag. Ik was verblind door Nel Mertens. Natuurlijk wel, de vrouw is een spiegel. Maar Gerd op dat podium. Dat was een andere sidder. Doorleefd, toch? Ja! Ongelofelijk. Eerlijk. Veel registers. En een knuffel om de prachtige avond af te sluiten. Hij was blij dat ik er was. Vonk vertelde me dat hij me een beetje vergeten was. Wat zou het? Natuurlijk! Ik heb die avond te veel gebabbeld. Tegen hem, tegen Ivan (de gitarist). Mijn fascinatie voor Luc De Vos. Misschien had ik daar beter over gezwegen. Soms kan ik mijn dwaze muil niet houden, moet het misschien te veel over mezelve gaan. Maar ik ben gelukkig als een kind naar huis gereden, langs de Expresweg. Met Vonk en Reu. En ik heb nog dagen geluisterd, op de CD-speler van mijn auto. Naar die plaat van The Arch, net uitgebracht voor of tijdens corona. Zoals Woesten dat heeft moeten doen. Heb ik het al over Gerds registers gehad? Die plaat. Hele schuiven registers en emoties zitten daar in.

Iets met kloten

In zijn stem. Ik beheers als kleine zanger uit ’t Meetjesland nauwelijks 1 register. Gerd trekt elk blik registers en emoties open wanneer en waar hij dat wil. Ik wil maar zeggen. 16 jaar, de platenfirma’s hadden het reeds (‘al’ klinkt niet plechtig genoeg) gehoord. Jawel, The Arch is internationale klasse. Een band die er staat. En neen, het slijm loopt niet langsheen mijn grote muil. Ook niet langsheen mijn kloten of Brusselmansiaanse flamoes. Maar waren The Arch geen Belgen slash Vlamingen uit het Duvelse Breendonk geweest, dan waren Werchter en Pukkelpop regelmatige klanten. Net als Glastonbury. Gelukkig is er dus Sinner’s Day. Ik was er al, met Bollock Brothers, ‘muurbloempje’ Anne Clark en Front 242 in Hasselt, maar dit jaar zal ik niet komen. Casinoir, die zwarte nacht in De Casino van Sint-Niklaas met Vonk, Reu, Nel, Gerd en Ivan, dat is een cadeau voor het leven. Dat pakken ze Van Damme niet meer af. Dat krijgt een plekje in de hemel mijner herinneringen. Babbelaar, grote muil of bedeesde sukkel. So be it!

Margriet prachtige bloem (deel 1) van Calcutta naar New York

Margriet, dochter van peetjen uit de States

Peetjen Van Renterghem vertelt. “Jij hebt een muil om kak op te sorteren.” Ze keken weeral in mijn richting. Omdat ik als enige op de wereld Miele ben blijven geloven. Ik ken Miele. Dat is geen moordenaar. En dat komt nu uit! Er is Godverdomme alweer een oorlog moeten overgaan. Maar zo dachten ze er in mijn dorp Sleidinge niet over, in 1925. Iedereen geloofde dat Miele haar vermoord had, dat poppemieke die de kop van al die jonge gasten zot maakte. Juist getrouwd was ze, Zulma. Maar in de fabriek zag het er anders uit. Tussen de vier muren van een weverij. Wat wil je? 21 jaar en in de jaren van hoop na de oorlog, een andere tijd dan de miserie die wij moesten trotseren in het jaar nul. Allez, ik ga dat kind nu niet afbreken en ik versta dat een gezonde vent zot is van parmantig vooruitstekende borstjes die door het bloesje prikken. En van een uitdagende lach waar je dagen later nog over fantaseert in de vroege morgen. Ik versta dat heel goed. Iedereen in onze fabriek Calcutta was zot van dat wijf. En ze draaide elke vent rond haar vinger. Ik vond dat ook een schoon wijveken, die Zulma, al was ze zo oud als mijn dochters. Ik keek ook eens naar haar gat. Waarom daarover liegen?

Nog voor de bisnummers mag je me bijten
Mijn vriendin staat erbij maar ze zal niet kijken
Ik zie het licht in jouw triestige ogen
Kan ik je troosten? Ik wil niets beloven
Want niemand danst, niemand danst, niemand danst met twee

Verklaar je me zalig voor de eerste kus?
Dan loop ik weg voor je mijn lippen lust
Je speelt met gevoelens en dat is niet fijn
Weet je nog hoe wij mannen zijn?

Knop omgedraaid

Maar Miele? Neen, die was altijd met zijn werk bezig. Die zag zulke dingen niet en had zijn knop al lang omgedraaid toen hij omtrent de leeftijd van dat textieldelletje had, vele jaren daarvoor. Miele zat bij Baas Dobbelaere in de zak. Die ging zijn domme smoel niet meer open trekken. Of stoten riskeren. Goudeerlijk was Miele. Een jong meisje vermoorden? Echt niet. En ik geloofde dat een jaar lang, toen hij in de bak zat. En met mijn franke toot kon ik daar niet over zwijgen. Ik ga niet veel op café. Nu ook niet. Ik heb nochtans tijd. Toch, ik blijf daar weg. Maar hoe ging dat in die dagen? Je kwam dan toch eens aan de toog de één of de ander tegen. En dan zei ik het recht af: “Miele? Vanzeleven niet.” En dan keken ze in mijn richting. “Bol het maar weer af, Van Renterghem, ge zijt het gewoon.” En soms kon ik me dan weer eens niet houden, zoals 25 jaar daarvoor. Altijd een beetje opvliegend geweest. Gelijk mijn vader, zeker? En dan gaf ik er één een koek op zijn oog. Om dan snel weer een paar weken uit het zicht te blijven op Sleidinge. Alleen bij de pompiers, daar lieten ze mij gerust. Daar vertrouwden ze mij en zagen ze mij graag. Dat was mijn eiland. En in de fabriek moesten ze ook schone zwijgen, ik wist te veel. Over iedereen… Dacht ik.

Ruiten ingeklopt, einde oorlog

Nu, na twee oorlogen, heb ik minder last van dorpse vooroordelen. Iedereen respecteert mij. Mijn dochters hebben het ver geschopt, zakenvrouwen en goed getrouwd, en mijn zoons zijn harde werkers. Binst den oorlog heb ik niemand een strobreed in de weg gelegd. Integendeel. Ik heb mensen geholpen en ik heb er mijzelf nooit mee op de borst geklopt. Niet gelijk die sossen in dat café op de Motte. Maar wie het moet weten, weet het wel. Dat ik dat gedaan heb. Wat ik niet gedaan heb: mensen hun ruiten ingeklopt en gevels beschilderd na de oorlog. En meisjes hun haar afgesneden of bespuwd. Er zijn er hier zelfs verkracht in ons Heilig Dorp. Veel van die slachtoffers hadden nul komma nul met de zwarten te maken! Smeerlappen. Dat is hier wreed geweest op Sleidinge. Ge moogt dat gerust opschrijven. Dat ik dat gezegd heb.

“Zwijg toch ne keer, Pa!”

Maar van heel dat affaire zijn wij gelukkig met onze familie bespaard gebleven, dat spel van die ‘zwarte’ en die ‘witte’. Ik was niet voor ‘den Duits’, maar ik wou ook geen kloterijen en blinde wraak toen die vervloekte oorlog achter de rug was. Geen lafaardstreken. En ik wist ondertussen al 45 jaar wat massabijeenkomsten en volksfurie allemaal teweeg brengen. Genoeg is genoeg. Elk zijn kot. Elk zijn gezin. Rust laten waar rust is. Zeker als het over de oorlog gaat. Maar in de jaren voor de tweede oorlog, en zeker tijdens de jaren twintig, werd ik dus wel nog altijd met een scheef oog bekeken in het dorp. En al helemaal toen ik Miele zijn kant koos. Ik was de enige. De roeper in de woestijn. Mijn Leonie kon daar kwaad voor zijn. “Moar zwijg toch ne keer, pa!” Ze wou niet dat de kinderen dat hoorden. Daar kon ze zich daar vreselijk in opwinden. Nochtans, anders hadden wij echt nooit ruzie. Leonie is mijn alles. En mijn dochters natuurlijk. Maar als ik gelijk heb, heb ik gelijk. Dan kan ik moeilijk zwijgen. Toen niet en nu niet. Ik ben een koppige ezel. Gelijk mijn vader, zeker? Leonie wachtte dan maar, tot het overwaaide. Ze doet dat nog altijd zo. Twee koppige ezels samen.

Amerika!

En dus keken ze in 1925 in Sleidinge weer in mijn richting. Ik was het al eens op een lopen moeten zetten in ’t dorp. Dat heeft mij tot in Amerika gebracht. Een hele poos ben ik daar geweest. Wat een avontuur was dat. Zal ik het eens van naaldje tot draadje vertellen, hoe ik daar in Amerika terechtgekomen ben?

Het was al in de herfst voor het jaar nul dat er in de fabriek heel wat miserie was. Boel met Baas Dobbelaere. Tot en met. Van een koppige ezel gesproken. Dat had hij van zijn vader, zeker? Nochtans was hij eigenlijk de kwaadste niet. Van de liberalen in de textiel, ook in Gent, Waarschoot en Eeklo, werd gezegd dat ge veel beter af waart om in zo’n fabriek van een Goddeloze te werken. Mij was het eender. Ik wist niets anders. Als kloefkapper had ik te veel concurrentie en de boeren hadden geen geld. Slechte aardappeloogst. De textiel betaalde nog iets of wat. Dus ik mocht starten bij Dobbelaere. Wij werkten op stukprijs. Wat wij weefden, werd per stuk betaald. Maar door de crisis rond het jaar nul kwamen er minder bestellingen binnen. Minder bestellingen betekent minder werk. Minder afgewerkte stukken betekende: minder geld voor ons. De wevers brachten in het geheim zelfs hun kinderen mee om ook te werken, zoveel honger was er bij de textielarbeiders in die dagen. Kinderarbeid was pas afgeschaft. Maar bij ons, zoals in de andere fabrieken, moest er regelmatig eens zo’n jonkie in kleerkast worden verstopt om de controles te vlug af te zijn.

Kinderarbeid

En Baas Dobbelaere? Die was daarvan op de hoogte, ja. Maar toen interpreteerden wij dat als een toegift van hem, dat kinderen ook een centje konden bijverdienen om het gezin te helpen. Bazen waren, op zekere hoogte, ‘heilig’ voor ons. Maar zelfs het laten werken van kinderen was niet genoeg om je boterham te verdienen. Het werkvolk had honger. Ik ook. Maar ik was wel wat gewoon. Ik kwam uit een kloefkappersgezin. Met de eersten die begonnen te zagen in de fabriek was ik totaal niet akkoord. Maar toen tijdens de winter de honger genadeloos toesloeg in Sleidinge, kregen de stakers en grootste lawaaimakers plots veel steun. Ik ging daar als vanzelf in mee. De meeste Calcutta-arbeiders eigenlijk. Behalve die gasten die speelgeld kregen om ons te verklikken. Maar je wist niet altijd wie je kon vertrouwen en wie niet. Als ze van Diermans kwamen, moest ik ze niet. Diermans, de fabriek aan het station, daar zaten wat klootzakken samen. Echt krapuul. Je had daar de sossen zitten, kun je nagaan. Tuig van de richel. Brakgasten, zoals wij dat zeggen.

Sossen

Je wist, ze komen van Diermans en ze moeten bij ons de sossen introduceren. De Internationale Gedachte. Goddelozen, Godverdomme. En die kerels vielen dan nog al bij al mee, achteraf bekeken. Al had Dobbelaere dat heel vlug door. Als het geen échte sossen waren of vuile communisten Godbetert, bleven zulke overlopers van Diermans ‘aan de stoasse’ bij ons voor enkele weken en dan wist je: dat is verdacht, ze kwamen gewoon spioneren in opdracht van de bazen, om al wie kritiek had gewoon buiten te laten pieren en hun plaats in te nemen. Die ‘elementen’ werden in het geheim door het patronaat gesneukeld, geld toegestopt. De fabrieksmuren hadden ogen én oren. En ik ben er altijd in geslaagd om op het werk te luisteren maar niet te veel te zeggen. Spreken is zilver, zwijgen is goud. Je moest je bek houden op de werkvloer, dat was het slimste.

Het jaar nul

Zelfs tijdens de Grote Revolutie zoals wij het noemden, in het jaar nul, was ik zeker niet haantje-de-voorste. Wel integendeel. Ik was nog zo jong, net geen 20. En die oudere mannen in de fabriek zouden niet lang wachten. Een klop op uw façade, daar werd in die tijd niet te lang over nagedacht. En een mes was rap getrokken. Je kon beter voorzichtig zijn.
Onze Miele stond daar als heel jonge kerel boven. Hij was niet direct mee met de stakingsgedachte en hij was als de dood om Baas Dobbelaere iets in de weg te leggen. Hij speelde zelfs in de baas zijn ‘blauwe fanfare’, de Goddeloze Godverdomme. Maar de winter van het jaar nul was er zoals gezegd voor iedereen te veel aan. Mijn collega Miele ging aan de kant van de stakers staan. En toen Miele sprak, luisterde iedereen. Zelfs de oude garde. Mijn kameraad, mijn wijkgenoot. Ik was heimelijk fier op hem. Dat hij met zoveel vuur ‘voor de zaak’ ging. Prachtig. Maar dat was niet zonder gevaar. Smoezelen met Dobbelaere gaf je al gauw het etiket ‘verrader’ bij het werkvolk, babbelen met die van Diermans het etiket ‘onbetrouwbaar’ (je zou zomaar een sos kunnen zijn) in heel het dorp en opkomen voor de rechten van alle arbeiders in de fabriek gaf je bij de bazen het etiket ‘communist’, sowieso. Dan mocht je nog wekelijks de eucharistieviering bijwonen. De pastoor, de koster, de fabrieksbaas, de schoolmeester en alle notabelen van het dorp spuwden jouw naam uit. Je stond in een rijtje met alle brakgasten en ze deelden je zelfs in bij de sossen van Gent! Bij Miele gleed het af zoals water bij een eend. “Het pad van de rechtvaardigheid”, noemde hij het.

Eigen portemonnee eerst

Miele vloog over alle aardse problemen. Als een jonge Griekse god. Door zijn persoonlijkheid. Door zijn welsprekendheid. Hij kon het verdomme goed zeggen. Pas 25 jaar later zou hij het deksel op de neus krijgen. Maar dat wist hij toen niet. Hij werd bewonderd en aanbeden. Door jong en oud. Door de snelste wijven. Hij kreeg de kutjes nat. Miele kaartte de onrechtvaardigheid aan bij de bazen, Miele praatte met de oude garde om hen wat te bedaren, Miele kreeg zijn jonge lotgenoten zo ver om mee te strijden met de oude garde voor meer rechtvaardigheid. In het begin geloofde zelfs baas Dobbelaere in de praatjes van Miele. Tot hij alles liet narekenen door de boekhouder. En toen begon het conflict pas echt. De situatie zat muurvast. Dobbelaere dacht vooral aan zijn eigen portemonnee. De werknemers hadden honger. Veel honger. Tot eind november 1899. De Calcutta-werknemers hadden er genoeg van. Het was het begin van een staking die tot diep in april zou duren. Een sociaal conflict dat het dorp generaties lang zou tekenen en verdelen.

Kaarters

Er is hevig gevochten in Sleidinge, die wintermaanden van het jaar nul. Er waren bijna constant tweeëndertig rijkswachters in het dorp op post om de gemoederen te bedaren. En langs beide kanten werden de gemeenste trucs bovengehaald. Niet alleen werd door de patroons bij de Sleidingse textielconcurrent Diermans gezocht naar stakingbrekers, maar ook collega-textielfabrikanten uit Waarschoot en Eeklo brachten arbeiders aan om de staking in Sleidinge teniet te doen. Dobbelaere had connecties. Veel connecties. Omgekeerd stelden de stakers zich op langsheen de spoorweg om diezelfde ratten te bedreigen. Ze gooiden stenen, er werden messen getrokken, dochters en vrouwen werden belaagd. Er werd gedreigd, gevochten, gezopen, geneukt én verkracht. De stakers kwamen in het geheim samen op het hof van August Criel op Daasdonk en daar werden, van arbeiderszijde, de lakens uitgedeeld. Wie in de fabriek werkte en tegendraads was, had het geweten. Daar werd ook het voedsel voor de gezinnen en arme mensen verdeeld. Er heerste een cultuur van angst. Je was bang om in het dorp rond te lopen. Het was niet de familie Dobbelaere maar de arme man die maandenlang het onderspit moest delven en honger lijden.
Op een zaterdag in februari gebeurde het. Een caféruzie in de Weststraat ontaardt en het morrende volk slaat aan het muiten. De rijkswachters grijpen in en rekenen zelfs op hulp uit Evergem en Gent. Ik, al een tijdje getrouwd maar nog een jonge papa, zit ook in Café ’t Spiegelhof. Ik ging daar regelmatig heen. Om iets te drinken, eens te ontspannen in het weekend maar ook om te helpen. Joris Van Hulle, cafébaas en mijn verre neef, houdt een oogje in het zeil en ik mocht me er veilig voelen. Maar die dag staat heel het dorp in brand, iedereen is kwaad op iedereen. En om God welke reden komen tien Gentse rijkswachters plots ’t Spiegelhof binnen. Tien gewapende dienders en ongeveer vijftig zatte Sleidingenaren, dat is geen goed idee. Hier komen problemen van. Ik hou me van de domme en ik blijf in de buurt van enkele kaarterstafeltjes.

“Gij moet hier weg”

Tot één van die rijkswachters mij herkent. Ik had enkele dagen daarvoor mee betoogd met kameraad Miele. Ik was mijn hevige zelf geweest. Opvliegend. De borsten bol en de vuisten gebald. Ook toen werd er gevochten. En veel geroepen. Over hun moeders die voze hoeren zijn en zo. Dat was die rijkswachter niet vergeten. “Van Renterghem, eens kijken of ge nu zo fel zijt.” Hij was van Evergem en we hadden ook nog een andere openstaande rekening, iets met Leonie van enkele jaren geleden. Ik ga niet in detail treden. En dat kalf slaat dus met zijn geweerkolf in mijn richting. Ik spring weg. De kaarters waren ondertussen braaf tegen de muur gaan staan. Behalve Domien Tichelbaut. Die was rustig blijven zitten. Beetje dronken. Hij was nog de pak kaarten bijeen aan het scharten en had echt geen zin in gedoe. Tichelbaut, boerenknecht, was er zo één die dacht dat als hij deed alsof er niets gebeurd was, er hem niets kon overkomen. Verkeerd gedacht natuurlijk. De geweerkolf van die Evergemse gendarme kwam terecht op de achterkant van Domiens hersenpan. Het bloed spatte overal, tegen de muur. Tichelbaut was op slag dood. Iedereen keek met afgrijzen naar het tafereel. Alleen kozijn Joris Van Hulle reageerde vliegensvlug. “Hier gij”, snokte hij mij bij de mouw. “Kom mee achter de toog. Gij moet hier weg.” In een mum van tijd stond ik in zijn tuintje en stopte hij mij in een berghok, tussen zijn toebak en sigaren. “Blijf hier.”

Gekloot tot over de oren

Die dag werden dertig van mijn werkmakkers op Calcutta gearresteerd en naar De Nieuwe Wandeling in Gent afgevoerd. En ik zat in het toebakkot van Joris Van Hulle. Iedereen zocht mij. De boeren in Sleidinge om op mijn muil te slaan want Tichelbaut was populair, de flikken omdat ik volgens hen de eenendertigste was die achter de tralies thuishoorde en mijn vrouw omdat ze ondertussen alles van horen zeggen had. Ik was gekloot tot over mijn oren.

Mijn verre neef Joris liet mij een nacht zitten in zijn kot. Voor dag en dauw kwam hij het kot binnen. Heel kalm. Hij legde mij van naaldje tot draadje uit, hoe ik te voet in Ruiselede moest geraken. Café New York. Daar moest ik zijn. Een goede dertig kilometer van mijn dorp. Voorbij Aalter zelfs. Hoe Joris dat allemaal wist? Cafébazen horen van alles. En Amerika was de droom van velen in Sleidinge. Het goud hing er aan de muren, als je sommigen mocht geloven. Joris deed toen iets wat heel mijn leven zal bijblijven. Zonder iets te zeggen, stopte hij me geld toe. Veel geld. En hij keek recht in mijn ogen. Ik mocht niet weigeren. We namen geen afscheid.
De volgende dagen zou de rust wat terugkeren in Sleidinge. Baas Dobbelaere kwam met een eerste toegift: een vast daguur voor de arbeiders. En begin maart zou in Café ’t Buisken aan het Vaardeken de eerste Sleidingse afdeling van de Kristelijke weversvakbond ‘Recht en Plicht’ worden opgericht. Maar de details daarover hoorde ik pas maanden later. Er was geen tijd te verliezen. Ik heb ook mijn gezin niet meer gezien. Joris ging Leonie verwittigen, zei hij. Ik verdween als een kat in de nacht. Café New York in Ruiselede, dat was dus geen succes. Ik was daar al vrij vlug al mijn geld kwijt geraakt, had ik dat gewild. Messentrekkers. Schorremorrie, ik heb er geen ander woord voor. Geld verdienen op andermans kap. Mensensmokkelaars, aftroggelaars.

Het ruime sop

Ik ben direct verder gevlucht. Naar de zee, naar Oostende. Met de naïeve gedachte dat ik daar ook wel op een boot zou geraakt zijn. Daar in de stad Oostende heerste veel armoede. Maar wel goudeerlijke mensen, die vissers. Ze kenden de troebelen in Sleidinge, dat had overal in de gazet gestaan en bij alle werkmensen in Vlaanderen liep dat nieuws als een lopend vuurtje . Die arrestaties hadden van de Calcutta-arbeiders bijna nationale helden gemaakt en ook in andere textielsteden als Gent, Verviers, Ronse en Eeklo was de kwestie van de daguren en de stukprijs op de tafel gekomen. Die vissers geloofden mij meteen, dit was nieuws geweest over heel België. Ze geloofden mij op mijn woord, dat ik een gevluchte Calcutta-arbeider was. Ik kon zo maar wat verzinnen ook. Maar ook de dood van Tichelbaut was hen ter ore gekomen. Die dag was er nog iemand vermoord door de rijkswacht, voegden ze er aan toe: Ivo Meire. Ivo kende ik vrij goed. Ook doodgeslagen. Heel erg van geschrokken. Mijn aandeel in de dood van Domien, daar hadden de vissers niets over vernomen. Mijn nauwkeurig verslag had hen blijkbaar vertrouwen gegeven. “Wieder kunnen joen noar Antwerpen voaren”, klonk het. “We moeten toch geirnoars op de Honte gon vangn.” Zij zouden mij op de Westerschelde brengen en me op een vrachtschip loodsen. Dat kostte mij geen frank. Maar ik zou wel moeten werken op de boot. Eerst op hun garnalenschuit én dan op het vrachtschip. Maar van werken is nog nooit iemand doodgegaan. En behalve voor wat pinten en prachtige nachten in de Oostendse Langestraat kon ik van Joris zijn geld zo veel mogelijk afblijven. Weken na het incident in ’t Spiegelhof en na dagen corvee op de Oostendse vissersboot ‘Maria van Vlaenderen’ werd ik ter hoogte van Vlissingen aan boord gehesen op een Hollands vrachtschip naar New York. In plaats van naar Antwerpen meteen naar Amerika, mijn God! Ik moest meteen aan het werk op dat schip: het dek zwabberen, patatten schillen, gerief versleuren om de matrozen te helpen. Hard werk, maar ik werd dagelijks uitbetaald. Meer dan ik op Calcutta verdiende.

Werken op de boot

De eerlijke mensen werken op het water. Diegenen op de boot die ik begreep, de Nederlanders, die kon ik niet aanspreken. Officieren en stuurmannen praten niet met dekzwabbers en de mannen van het vuile werk. Maar het was wel handig om hun instructies meteen te begrijpen. Zo kon je vaak een klap op je kop vermijden. Want die Hollanders lachten er niet mee. Eén kapitale fout en ze zouden je overboord gekieperd hebben ook. Gevaarlijke kerels. Machtswellustelingen.
Dat was bij de matrozen helemaal anders. Daar heerste solidariteit, een beetje zoals bij het werkvolk in de fabriek bij momenten. De taal van die Indiërs, matrozen en mannen van het vuile werk, daar begreep ik geen snars van. Maar de Indiërs hielpen mij wel, op hun manier. Het Nederlands en Belgisch geld konden ze inwisselen voor Amerikaanse dollars bijvoorbeeld. Of voor wat extra eten. Of voor pijptabak. De Indiërs wisten werkelijk alles te regelen op de boot en op de kaaien van de grote wereldhavens. Bankiers. Commerçanten. Gouden kerels. Diepgaande gesprekken hebben we nooit gehad, kon ook moeilijk. Maar er was wederzijds respect. Voor mij was het de allereerste kennismaking met mensen die een andere huidskleur hadden. Maar zij namen mij voor wie ik was, en omgekeerd ook. Dat ben ik sindsdien blijven doen, en dat heeft me geholpen. Zoals tijdens mijn kort verblijf in Amerika waar ik plots tussen de zwarte mensen terecht kwam.
Toen ik de boot af kwam, had ik meer geld dan toen ik er op stapte. En ik had geen angst voor het vreemde. Geel, groen, rood of zwart: niets kon me deren. Alleen het gemis van mijn vrouw en kinderen. Dat knaagde heel hard. Ik had er op dat moment ook geen benul van dat Leonie voor de vierde keer zwanger was. Gelukkig maar, dat ik dat niet wist. Die pijn was niet te harden geweest, en ik had het nu al moeilijk. In de haven van New York botste ik op een man terwijl ik warrig aan het rondkijken was. Het was toch wel een Vlaming zeker, van Zulte. Hij heeft maar weinig woorden met mij gewisseld maar wel één belangrijke zin tegen mij gezegd: “Blijf van de Belgen weg. En ook van de Italianen. Ze gaan je pluimen.” Die boodschap heb ik ter harte genomen. Ik knikte en wandelde verder, de New Yorkse nacht binnen. Met mijn dollars van op de boot kon ik terecht in een slaapzaal met veel zwarte mensen, veel mensen zoals ik, op zoek naar een betere toekomst maar ook naar lekkere warme soep. In de buurt ging ik soms een pintje drinken in een duister café, altijd op dezelfde plek. Ver weg van de Belgen en Italianen. Niet in de buurt van Ellis Island, niet aan de poort van de miserie. Want daar heerste de misdaad. Het was op aangeven van de Indiërs op het Hollandse vrachtschip dat ik op het dok al na enkele uren aangesproken werd. Of ik boten kon helpen lossen? Dat was niet heel ver van waar we aangemeerd waren. Ik had werk. Ik voelde me vrij.

In dat kleine café aan de haven

Eerlijk? Ik ben mijn tijd in New York nooit veel verder gekomen dan die buurt aan de haven waar ik was gearriveerd. De slaapzaal, het werk op de dokken, hetzelfde café met zwarte dokwerkers… en rondhangen in het nabijgelegen postgebouw. Want daar heb ik meteen, bijna dagelijks, brieven op de post gedaan voor Leonie en de kinderen. Ik smeekte hen per brief om over te komen. Na vele dagen hard labeur in de haven kreeg ik antwoord. Ja, ze had mijn brieven gelezen. En ja, ze zou komen. Over de zwangerschap heeft mijn Leonie niets geschreven. Ik stuurde het geld op, al de Belgische franken die ik niet had gewisseld bij de Indiërs.
Weken later kreeg ik op de slaapzaal het bericht dat ze aangekomen was met de Red Star Line uit Antwerpen. Maar al gauw vernam ik dat ze teruggestuurd zou worden vanaf Ellis Island omdat ze zwanger was en de drie kinderen heel ziek waren. Het Beloofde Land had alleen sterke en gezonde mensen nodig. Ik heb zo snel mogelijk alles in het werk gesteld om op Ellis Island te geraken. Dat was niet evident en dat heeft me heel veel geld gekost bij die Italianen, echte smeerlappen. Ik ben Leonie in de armen gevallen en ik heb gezegd: “Het staat mij hier niet aan. We gaan naar huis.” Het arme mensenkwartier op de Red Star Line was quasi leeg bij het terugkeren, in de plaats daarvan werden katoenbalen en kisten vol suiker in de kajuiten gezet. En hier en daar een teruggestuurd gezin. En zo zijn we terug in Antwerpen beland, bestolen en bedrogen door die Italiaanse mensensmokkelaars in New York, zonder geld, met mijn hoogzwangere vrouw en drie zieke kinderen.

“We gaan terug”

Terug in Sleidinge, in het Moederhuis, is ons Margrietje geboren. Ik heb mijn stoute schoenen aangetrokken, ben naar Baas Dobbelaere toegestapt en op aangeven van Miele mocht ik opnieuw starten in de Calcutta. Miele die als stakingsleider op het einde van de winter baas Dobbelaere zo ver had gekregen dat alle gearresteerden opnieuw mochten beginnen in de fabriek en dat mensen een eerlijker loon naar werken uitbetaald kregen, was ondertussen gepromoveerd tot meestergast. Hij bleef zijn leven lang één van de trouwste bondgenoten van de baas. Hij was wel nog een vooraanstaand lid van de vakbond en Dobbelaere wist dat. Eén vingerknip van Miele was genoeg om de boel weer plat te krijgen.
Achter mijn rug werd misschien nog geroddeld op Sleidinge maar in de Calcutta zelf viel over mijn vlucht geen onvertogen woord meer. Ook bij de pompiers mocht ik meteen weer starten. Men aanvaardde mij zoals ik was. Er zijn daarna nog stakingen en discussies geweest in de Sleidingse textiel. Maar een conflict zoals in het jaar nul, dat hebben we nooit meer gekend. En Leonie? Die heeft over dat Amerikaanse avontuur nooit één slecht woord gezegd, we droegen het beiden als een geschenk. Telkens ik ons opgroeiend Margrietje zag, toverde dat kind een glimlach op mijn gezicht. Zij was voor altijd in mijn hart en in mijn geest ‘mijn Amerikaantje’. Mijn oogappel heeft het dan ook ver geschopt: ze werd boekhoudster van twee houtbedrijven. Met haar man André Cornelis bouwde ze een succesvolle zagerij uit. Trotser kan een vader niet worden. Mijn Amerikaantje…

De waarheid dooft uit

En als er op café vragen over gesteld werden, op duistere en zatte momenten, dan liep ik weg. Opnieuw de nacht in, maar wel huiswaarts. De boeren lieten mij gerust. De blinde wraak, waarvoor ik nog jaren angstig was, kwam er niet. De opengespatte hersenschedel van Domien Tichelbaut werd stilletjes vergeten. De Evergemse rijkswachter van de dodende geweerkolf zat nu zelf in Amerika, hoorde ik later. Ik weet zelfs niet of er nog veel mensen over mijn rol op de hoogte waren. Ofwel had neef Joris Van Hulle één en ander toegedekt? Ik weet het niet. Eén ding weet ik wel: als Joris me riep, kon hij op mijn hulp rekenen. Joris en Miele zijn de beste stille vrienden die ik ooit had. Maar in 1925 laaide ‘ons verhaal’ plots weer hevig op. Wie met Miele een openstaande rekening had, kon nu in de handjes wrijven. Toen vloog Miele de bak in op verdenking van moord en ik was wellicht de enige in heel het dorp die hem geloofde. Ik alleen. En misschien Baas Dobbelaere, maar dat weet ik niet zeker. Maar mij werd het alleszins keihard aangerekend. Ik moest mij niet te veel buiten vertonen in ’25.
“Jij hebt een muil om kak op te sorteren.” Dat had die jonge sloeber van dertig jaar tegen mij gezegd. Op café. Zo zat als een Zwitser. Tegen mij, die nog de opstand van het jaar nul had meegemaakt en samen met Miele de fabriek had recht gehouden tijdens de Eerste Oorlog. Net te oud voor de wapens, waren we geweest, Miele en ik. Maar dat snotjong was net te jong geweest om naar het front te gaan. En van de generatie die er wel was geweest, waren er in de fabriek niet te veel mannen overgebleven. De meeste van die jongens waren in de loopgraven gesneuveld. Sommigen waren in 1925 nog niet zo heel lang terug uit Duitsland en waren totaal uitgeblust. Zombies, eigenlijk. Niets kon die jongens nog schelen. Die huilden en riepen ’s nachts luidop in hun bed om moeder. Velen werden ziek, verschillende jongens pleegden zelfmoord na de oorlog.

De moordenaar van Zulma

Nu had de uiteindelijke moordenaar van Zulma net na de oorlog wel in de troep gezeten en wist iedereen wel dat dat geen lieverdjes geweest waren die in Duitsland moesten dienen na de oorlog, want berucht vanwege roof en verkrachting in het Saarland. Misdadigers had de troep er van gemaakt. Maar toen dat kereltje in 1926, een jaar na de moord, naar Amerika trok, had ik die deugniet nooit verdacht van de moord op Zulma. Voor mij was dat een broekventje met een te grote mond, meer niet. Maar ik herinner me wel die ene zin op café toen ik met de mannen aan het discussiëren was over de onschuld van Miele. Dat was hij geweest. “Je hebt een muil om kak op te sorteren.” Ondertussen is ook de Tweede Oorlog gepasseerd, nog eens twintig jaar later. Maar dat moment herinner ik me nog heel goed. Ik ben boos. Heel zeker. Nu ik verneem dat hij het was, dat hij de moord op Zulma bekend heeft op zijn sterfbed in Amerika. En dat niemand dat gemerkt had. Dat hij tot zoiets in staat was! Moord en aanranding. De tering waaraan hij stierf, verdiende hij, daar doe ik geen sikkepit van af. Het lucht mij op te weten dat het goed was om altijd in Miele te blijven geloven. Als enige in het dorp. Nu de waarheid na al die jaren is komen bovendrijven. Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel. Peetjen Van Renterghem… Zijn verhaal. Zijn oogappel. Zijn dochter: Margriet.

 

Interview met Pablo Smet uit 2012, Rock ‘n’ roll Niemandsland

Pablo Smet (Jazzenede / Debuutrock / A Flying Kiwi Experience)

“Wat als er geen zotten meer zijn?”

Waar ontmoet je Pablo Smet? Strandpaal in Assenede? Had gekund. Maar ook Café Passé, op een zucht van de Rode en de Grote Geul in de weidse Asseneedse polders, is een echt biotoop voor Pablo. Je stapt er, nochtans midden in de natuur, een heel klein beetje New York binnen. Met een beetje geluk tref je er -ik zeg maar iets- Guido Belcanto, een andere kunstenaar of zelfs een professor aan de toog. Op zoek naar warmte en genegenheid.

Het is een eigenaardige winteravond. Al in de Bosstraat in Waarschoot, ruim 15 km daar vandaan, aanschouw ik in de verte al een rode gloed in de lucht. Aan Café Passé kun je het nog veel beter zien. Een reusachtige gele vlam die de hele omgeving rood kleurt, als Soddom en Gomorra: Dow Chemicals in Terneuzen ontbindt al zijn duivels. We drinken een thee en schakelen over naar het onderwerp van de dag: muziek. Pablo’s muzikale geschiedenis is een dubbel spoor, een parallel pad.

De Eeklose academie

Hij schetst eerst het pad van ‘Pablo, de muziekliefhebber’. De muziekkenner, als je het mij vraagt. “Als manneke van 6 jaar bezocht ik vaak mijn grootmoeder die conciërge was in de Academie van Eeklo. Waar nu de bib is. Daar was een grote mediatheek met honderden platen. Naar het schijnt, was ik gefascineerd door de viool- en pianoklanken die je in de academie kon horen. Ik herinner me daar nog flarden van. Ik herinner met ook mijn eerste cassetjes toen ik tien jaar was. Van Elvis Presley, gekregen van diezelfde grootmoeder. En ‘Thriller’, van Michael Jackson. Het was ook de tijd van de Top Dertig op de radio. Zaten we op zaterdagvoormiddag niet allemaal klaar met de vinger aan de ‘record’knop, om de tofste liedjes en zo weinig mogelijk stem van de presentator mee op te nemen?” We herkennen het. “In het derde en vierde middelbaar, in Zelzate, ging het dan de foute kant op”, glimlacht Pablo. “En bij de Chiro van Rieme. Ostrogoth is me dus niet onbekend. Vrienden uit de jeugdbeweging die vaak iets ouder waren dan mij, brachten me vrij vroeg in contact met The Doors, Patti Smith, Led Zeppelin, Jimi Hendrix, … . Daarna volgde de new wave en alles wat daar van subculturen bij hoort: The Mission, Sisters of Mercy, The Cure, Front 242, Neon Judgement, … Daarna heb ik daar ook de punk aan toegevoegd: The Ramones, The Stooges, The Exploited, Crass, …”. Pablo wijst op de ferme kloof die er toen bestond tussen de rockers (met gitaar als heilige koe) en de ’dance-adepten’ (met elektronica als heilige koe). “Dat waren als het ware twee verschillende werelden. Het is in 1991 dat mijn ogen en vooral mijn oren open zijn gegaan, tijdens het Mind The Gap Festival op de terreinen van Hengelhoef. Dat festival werd georganiseerd door Gonzo (Circus), een toen nog obscuur fanzine (maar ondertussen een schitterend tijdschrift over vernieuwende muziek en cultuur. Een aanrader voor de ‘meerwaardezoeker’, volgens Pablo). Een festival lang surfte ik er tussen de rockgroepen en alternatieve elektronicabands, lang voor Underworld en The Prodigy. Ik was onder de indruk van bands als Pitchshifter (een echte crossover van metal en samples) en Astralasia (psychedelische trance & ambient dub). Sindsdien wandel ik rond in een muzikaal veld van 360 graden. Alle genres bekoren me, maar ik zoek altijd de underground, het voorgeborgte, waar muzikaal talent in veel gevallen op de rand van de doorbraak staat. Midden de jaren negentig botste ik dan via de muziekcafé ‘De Strandpaal’ in Assenede ook nog op de wereld van de jazz. Daar en toen werd misschien wel de kiem gelegd voor het latere Jazzenede… Thuis heb ik een muziekverzameling (langspeelplaten en singles, maar ook CD’s en DVD’s) die ik opgedeeld heb in genres, waarbinnen alles dan nog eens alfabetisch én vervolgens chronologisch gerangschikt staat. Kwestie van toch het overzicht te bewaren en de weg te vinden. Maar mijn muzikale smaak is zo divers dat ik weiger nog te denken in hokjes. En dat ondanks de vele hokjes in mijn platenkast.”

Passie

Iemand met zoveel passie voor muziek? Die wil daar ook iets mee aanvangen. “Da’s het tweede spoor”, knipoogt Pablo. “In 1989 richtte ik samen met vrienden de in Rieme lichtjes legendarische groep De Storsn op. Lang voor De Dolfijntjes speelden we andere nummers na en zetten daar onze eigen grappige teksten op. We hebben ons daar enorm mee geamuseerd, maar het trok op niets.” Pablo bulderlacht. Hij komt op dreef. “Dat was voor mij een fantastische periode. In Rieme had je toen het café ‘Mioritza’, met achteraan een zaal. Het gebouw was tevens een soort opvanghuis voor Roemenen die naar België kwamen. In ‘den Mio’ gebeurde van alles. Dat was echt heel tof. Er werd veel gerepeteerd. Wist je trouwens dat Ostrogoth tijdens hun repetities ongewild de eucharistieviering in de Sint-Barabarakerk infiltreerden? Door één of andere technisch mankement aan de klankinstallatie van de kerk, schakelde het systeem in de kerk af toe over op wat er in het repetitielokaal van Ostrogoth gebeurde. Hilarisch gewoon. Het was ook de tijd van jonge groepjes als Proza, The Stoneage Romeos en Less Than Zero. In die tijd was al twee keer een editie van Debuutrock doorgegaan.” Vincent Welvaert was de drijvende kracht achter Debuutrock en heeft trouwens nu nog steeds een succesvol muziekcentrum Goedleven in Gent. “En ik had Debuutrock al twee keer meegemaakt. De derde keer heb ik wat meegeholpen. En de vierde keer werd ik gevraagd om in het bestuur te komen. Het was vooral onze bedoeling om groepjes kansen te geven. Ons voordeel was dat we zo gek waren om heel Vlaanderen af te reizen, om in de repetitieruimte zelf de groep te gaan beluisteren en bekijken. Waanzin, maar zo kwamen we wel tot een indrukwekkend palmares.”

Lijstjes

We lopen samen, bij wijze van een quiz, het lijstje af: Soulwax, Metal Molly, A Beat Band (met Stef Kamil Carlens, later Moondog (Jr) en Zita Swoon), LoopLizard (met JP De Brabander uit Waarschoot, later Delavega, Girl Named Wolf en Café Londres), The Nothing Bastards (met Gabriel Rios), Word (later Ozark Henry), Thou (later met Micha Vandendriessche uit Evergem, nog op Werchter gestaan), Sioen, Zornik (toen nog Zornik Breknov), Admiral Freebee, Dubtales, Venus in Flames, … “En dan niet te vergeten het talent dat we gespot hadden, maar dat reeds bij een platenlabel terecht kwam alvorens we hen op Debuutrock konden plaatsen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan Arid. Waarvan ik toen al vond dat Jasper Steverlinck een schitterende stem had. Hun geluid balanceerde tussen Kyuss en U2. Maar Double T Records tekende hen en dat was voor ons dus net te laat om ze nog op Debuutrock te plaatsen. We zijn toen ook begonnen met Mandala Productions vzw, we gaven nette albums uit met groepen die bij ons op het podium stonden. Luister nog maar eens naar de versie ‘Kill Your Darlings’ van Soulwax op ‘onze’ CD. Ik vind dat nog altijd heel straf. Beter dan de latere versie van dat nummer die op hun debuut-CD terecht kwam, vind ik persoonlijk.”. Debuutrock verhuisde naar Gent en Mandala kreeg ook het Oost-Vlaams Rockconcours (nu Oost.Best) in handen. Samen met Debuutrock organiseerde Mandala Productions ook nog ‘Dichter bij Rock’, ‘Cartoondebuut’, ‘Jong Geflitst’ en MOVe! (Muziekdag Oost-Vlaanderen). Tussendoor organiseerde Pablo ook nog enkele ‘Culinaire Concerten’ (op vraag van CC de Herbakker) en ‘OnderStromingen’ (op vraag van CC Evergem). In 1999 riep hij A Flying Kiwi Experience in het leven, onder meer een manier voor Pablo om aan platen van independent labels te blijven geraken toen ze zelfs in de beste platenwinkels niet meer lagen. “Ik heb dan maar zelf mijn Underground Music Store opgericht, mijn virtuele platenwinkel (zonder fysieke winkelruimte). Dan hadden we ook nog Tour ‘n Avise, waarbij het de bedoeling was groepen aan concerten te helpen. Ondertussen werd er meegeholpen op andere festivals en werd er veel muziek gedraaid (onder andere onder de noemers ‘Listening Sessions’, ‘Trax to Relax’ en ‘Nacht van (de) Compost’). Ik was acht maanden roadmanager van Ozark Henry. LoopLizard lag me heel nauw aan het hart en heb ik van heel nabij gevolgd. En dan vergeet ik misschien nog te vermelden dat we op een bepaald moment met Debuutrock gingen samen zitten met o.a. Vers Geweld (drummer Steven Van Havere van Arid, West-Vlaanderen), Limbomania (Limburg) en Debutantwerpen om Poppunt Vlaanderen op te richten. Dit om te wegen op het rockbeleid in Vlaanderen, wat later de clubs ook hebben gedaan met het Clubcircuit. En nu is er al enkele jaren (sinds 2003) Jazzenede, dat Pablo samen met zijn kompanen organiseert.” Ik weet niet goed waar te kijken. Wat een boterham. Hoe krijg je dat in die enkele jaren voor mekaar? Er brandt me één vraag op de lippen en ik moet Pablo onderbreken om de vraag te kunnen stellen. Waarom? “Ik weet het niet.” Opnieuw bulderlachje.

Geen axioma’s

“Ik zal het zo stellen. De dag dat er geen zotten meer zijn die dit willen doen, gebeurt er niets meer. Bovendien, ik stel me gedurende het proces van organiseren, altijd dezelfde vraag. Waarom doe ik dit toch? Wat is dat allemaal waard? Maar als het er is, dan krijg je kippenvel. Ik denk nu spontaan aan een recente ontdekking: Rape Blossoms. Schitterend is dat. Ik verwacht daar heel veel van. Dat is toch de rode draad, hoor. Die ontdekkingstocht. Als Alice in Wonderland op zoek gaan naar schitterende muziek. Ik opereer in het voorgeborgte. Puzzelen met dingen die andere mensen (nog) niet kennen. Vroeger was ik ook DJ op deze manier. Maar als ik nu draai, tracht ik toch meer rekening te houden met mijn publiek en minder als missionaris aan het werk te gaan. Maar het kriebelt toch altijd om er eens een plaatje tussen te gooien van ‘luister hier eens naar’. Wat zo boeiend is aan muziek, is dat er geen formules voor bestaan. Er bestaat geen axioma van ‘doe dit, doe dat’ en je hebt een hit. Bij mij komt het er op neer: het moet me iets doen. Daarom ben ik thuis ook nog af en toe bezig met soundscapes en geluidseffecten combineren. Ook circuit-bending (het openbreken van bestaande apparatuur, met de bedoeling er nieuwe geluiden uit te halen) fascineert me mateloos. ” We kijken hem vragend aan. Dan toch nog muzikant? “Tja… niet echt… meer een knutselaar met apparatuur en geluiden…“ Wie geluiden combineert, is muzikant. Punt. “Ja, eigenlijk, het is waar. Toen ik in 2007 papa werd heb ik een beetje gas moeten terug nemen. Maar ik ben nog behoorlijk actief: Jazzenede, ik werk aan een boek over elektronische en experimentele muziek en er zijn nog tal van zaken die me drijven om bezig te zijn. Want, Bard, wat als er geen zotten meer zijn?”

Vinyl

Het afscheid nadert. Maar Pablo is niet meer te stoppen. “Ik geniet hiervan. Allez, vinyl, dat is nog zo iets. Iedereen weet ‘zogezegd’ dat vinyl geen andere, aparte klank heeft dan een CD. Althans dat heeft men toch wetenschappelijk vastgesteld. Maar toch geeft vinyl volgens mij meer warmte aan muziek, een warmte waar ik enorm aan gehecht ben. Hoe komt dat dan? Het is een beetje zoals regisseur David Lynch die bij de mix op het einde van zijn films nog stilte opneemt in een kamer en dat toch nog onder de film heen steekt. Dat is toch geweldig? Niemand kan bewijzen dat dit de film een upgrade geeft. Maar ik denk ergens toch van wel. Vinylplaten bepalen ook mee de manier waarop je naar muziek luistert. Een plaatkant duurt gemiddeld iets meer dan 20 minuten en dan moet je de plaat omdraaien. En ondertussen genieten van het artwork op de hoes en de geur van vinyl…”.

One to many (12”)

“Van vinyl gesproken. Ken je Patrick Bastien, klankman bij muziekclub N9? Die heeft ooit een elpee met Vibø opgenomen. ‘One to Many’ heette deze 12”-plaat. Te vinden op internet, maar nog beter: op vinyl! Opgenomen in 1983. (Belgium) staat erbij vermeld. Het moet gezegd, The Game is een beklijvend nummer. “Ook een gast uit de buurt, hoor. Geweldig toch? Zo’n elpee daar betaal je nu meer dan 55 euro voor. Als je de elpee nog vindt, tenminste.”, zegt Pablo met stralende ogen. We praten nog wat en hebben het nog over Steven Janssens (van The Whodads , The Revelaires, Daan, Mauro, …). “Die gaat nu touren met Mark Lanegan (ex-Screaming Trees). Het gaat soms hard, hoor. Of de Soulwax-broers die met 2 Many DJ’s echt over de hele planeet zitten. Chapeau, toch?” Pablo kan blijven doorgaan. We nippen nog even van onze thee. “Ik vond het gezellig. Echt.”

*Mioritza betekent welkom in het Roemeens
(uit het boek ‘Cirque Constance’s Rock ‘n’ roll Niemandsland’, 2012, tekst Bart Van Damme, productie Tim Bottelberghe, artwork Jos Notteboom, fotografie Dominiek Claeys, eindredactie Pablo Smet)