Arsène Zonder Vrees (Deel 1) De cornisse en de oorlog

“Aan de andere kant, op de Vellemanstoren, zat een batterij Duitse soldaten. Zich te vervelen.”

“Ik zie mijn vader staan op de cornisse van dokter Magermans huis, naast de deur. Zeven meter hoog. Hij staat hij in de dakgoot zijn sigaretje te rollen. Ik krijg er koude rillingen van, als ik er aan denk.” Het is één van die zinnetjes waarmee Hedwig Van Damme de aandacht trekt, wanneer hij over bomma en pépé vertelt aan de ontbijttafel. “En telkens wanneer ik het huis passeer, kijk ik naar die kroonlijst en zie ik hem nog hangen terwijl hij het houtwerk aan het schilderen is. Hoogtevrees was aan mijn vader niet besteed.” Rond het huis van Magerman stond altijd een ijzeren hek en één van die spijlen was kapot. Ook daar bleef Hedwig graag bij stilstaan omdat het hem terug flitste naar zijn jongste jaren. “Op de toren van voederfabrikant Velleman aan de andere kant van de Weststraat zat een batterij Duitse soldaten aan de mitrailleur. Zich te vervelen. In Sleidinge was er als soldaat immers geen klop te beleven. De oorlog, dat was elders. Eén van die soldaten wou toch eens de mitrailleur testen en richtte zich op het hek van dokter Magerman. Die soldaat heeft meteen geweten waar elders was, een dag later werd hij op de trein gezet. Eindbestemming Stalingrad. Hij is nooit meer teruggekomen.” Zulke verhalen. Dat is toch echt om van te smullen?

De gedemonteerde fiets

Arsène Van Damme was schilder-behanger in Sleidinge, net als zijn neven Van Damme. Het was een beetje een familieberoep. En toen de schilder-behangers van Sleidinge midden de jaren dertig de Sleidingse Sint-Joriskerk aan het witten waren, had deze hele familie kunnen weggewist worden met één aardbeving. “Mijn pa vertelde dat hij die dag met zijn ladder de toren aan het verven was. Heel lang heeft het niet geduurd maar op de ladder stond hij wel gevaarlijk heen en weer te schudden. Dit had zijn laatste dag kunnen zijn. En ik zou nooit geboren zijn.” Nog zo’n sterke quote. Toch?

Maar het meest beklijvende verhaal is toch wel de aftocht van de Duitsers. “Op het einde van de oorlog hadden de Duitse soldaten één doel: zo snel mogelijk wegkomen. Dat was ook het enige moment dat ze echt gevaarlijk waren”, vertelt Hedwig. “Het is tijdens die aftocht dat ze onze winkel binnen te stormen om een fiets op te eisen. Pa maakte duidelijk dat er geen fietsen in huis waren maar in het magazijn ziet één van de soldaten enkele fietsonderdelen verborgen onder een schilderdoek liggen. Mijn vader had alles gedemonteerd en de wielen begraven in de tuin. Toen gingen ze op ons koertje met een geladen geweer staan en roepen om een fiets. Ik stond tussen zijn benen en kon zo de loop van het geweer zien. Ze zijn uiteindelijk toch afgedropen zonder fiets maar mijn vader heeft na het voorval al zijn haar verloren. Dat dokter Magerman daarna zijn hoofd met röntgenstralen behandeld heeft om de haaruitval tegen te gaan, zal daar niet aan geholpen hebben.”

En zo weten we meteen dat de oorlog wel degelijk een stevige stempel heeft gedrukt op de mensen, ook in een klein stil boerendorp net buiten Gent. Zo heeft elke familie zijn verhalen. Het vliegtuig dat vele tientallen jaren begraven lag in de weiden aan Hooiwege en waarvan alle waardevolle stukken uit de motor gewoon weg geroofd zijn door de buren voor de Duitsers er iets aan hadden, het bombardement op textielfabriek Calcutta en de levens die dat geëist heeft. “Ik zie nog me nog altijd staan, hand in hand met mijn vader naar het tafereel te kijken in de tuin”, biechtte Hedwig later aan de ontbijttafel op. Als je nu de afstand tussen de fabriek en de tuin ziet, dan besef je dat ze daar gewoon met hun neus op stonden.

Ik loop door grauwe straten van een veel te grote stad
Overal soldaten, veel verkeer en alsmaar wat
Ik loop aan De Brouckère, ik vraag me af wat doe ik daar?
Gehuld in machteloosheid in de donkere tijd van het jaar
Ik let nu op de dagen en op het jonge volk
Ik let ook op hun tranen, de oorzaak, het gevolg

Om marchandise naar Brussel

Droom mee met de gedachte aan de treinreizen die bomma maakte naar Brussel om marchandise op te halen voor de winkel. Hoe de verkoopsters hun Jodenster verborgen hielden om niet te veel in het zicht van Duitsers of collaborateurs te lopen. Hoe de handel moeilijker en moeilijker verliep. In de jaren dertig was de groothandel nog voor een groot stuk in handen van Joodse families en zicht op nieuwe investeerders had je tijdens de oorlog niet. Maar bomma was een zakenvrouw en had veel ‘gerief’ ingekocht op momenten dat het slecht begon te gaan. De winkel bleef open. En schilder-behangers hadden nog altijd werk tijdens de oorlogsperiode. Tabak kweekte Arsène Van Damme in eigen tuin en hij maakte zelf sigaren, die ook geld waard waren. De moestuin was een belangrijke levensader geworden. Een prei kostte in de stad nogal wat kluiten.

Die relatieve welvaart was ook de Duitsers opgevallen en toen beslist werd dat er ook soldaten moesten ingekwartierd worden, betekende dat kortelings daarna ook het einde van een poetsvrouw in huis. Hilda, de inwonende poetsvrouw, ging elders wonen en zagen we ook niet meer terug. Haar zorg voor de kleine Hedwig, de Duitse liedjes die ze zong, haar mooie tekeningen en het gezellig samenzijn werd plots een onderwerp dat in huis niet meer mocht aangesneden worden.

De Duitse jongens in huis waren over het algemeen heel beleefd en gedisciplineerd. Eén soldaat speelde heel veel met de kleine Hedwig. Maar in dezelfde periode schilderde er een weggestoken Antwerpenaar (van het huis rechtover) een portret van het kind, zonder dat die Duitse soldaten dat wisten. Het was allemaal heel dubbel. Pépé Arsène en bomma Maria hielden zich afzijdig en zorgden keurig voor eten en drinken. De jongens kwamen niets te kort. En toen hun sergeant het een beetje te bont maakte en ongevraagd de winkel binnenstormde en achter de winkeltoog de huiskamerdeur opende om de soldaten te roepen, schoot bomma zich naar het huis van dokter Magerman en liet ze de dokter aan de officieren vragen om die sergeant een lesje te leren. Aldus geschiedde. En zo werd de rust in huis ook hersteld. Maar het was ook ongeveer het moment dat Hilda wegtrok. Het verdriet voor de verdwenen Hilda was er, maar kon nog onmogelijk ter sprake gebracht worden. De Duitse soldaten begrepen ons Vlaamse dialect niet, maar op het moment dat er cruciale dingen gezegd werden dan bleken ze het hele verhaal wel degelijk te snappen. De stap tussen Duits en Dietsch was immers niet zo groot, zeker niet in die dagen.

Van het echte oorlogsverhaal over Arsène Van Damme en zijn echtgenote Maria Taets kreeg Hedwig signalen op het moment dat de oorlog heel ver weg leek en enkele jaren later de gezondheid van zijn ouders heel snel achteruit zou gaan. Op een familiefeest, jaren tachtig, kwam een medaille ter sprake. Eén van Binnenlandse Zaken, het ministerie. Netjes opgeborgen in een doosje, tussen de schilderdiploma’s in het hippe jaren dertig-bureaumeubel van pépé. Op deze tafel had bomma altijd de boekhouding van de winkel en van het schildersbedrijf zitten doen en schreef pépé met linkerhand zijn facturen in dat plechtstatig en mooi handschrift van hem. Aan dat bureaumeubel zat hij klaar toen stagiair-schilders op zondagmorgen hun pree kwamen ophalen. Niet zelden luisterde de stagiair-schilder naar de naam ‘Van Damme’, verre familie in de leer bij kozijn Arsène. Na het uitdelen van de pree, netjes voorgeteld en in het handje meegegeven door bomma, hield pépé nog wat over om op het dorp wat pintjes te gaan drinken met zijn kameraden. Nooit zat thuis, behalve op de koers. Dan zwaaide er wat thuis. De deegrol.

Harald

Het oorlogsverhaal kent zijn oorsprong op het einde van de Eerste Wereldoorlog. De Gentse edelman Harald von Siegesar had tijdens de jaren tien een schitterende villa laten bouwen in de Weststraat. Hij was één van de dertig rijke Gentenaars die hun buitenverblijf in deze straat ten westen van het driehoekvormige dorpsplein lieten neerpoten. Een buitenverblijf, weg van de onzuivere lucht die textielstad Gent teisterde. Weg van de sociale miserie die er heerste in de binnenstraten van de stad. De ogen dicht voor de opflakkerende strijd. Weggepest. Wie zal het zeggen? De wereldoorlogen blijken niet alleen een toneel van niets ontziend geweld maar zijn ook gespeend van klassenstrijd en wederzijds onbegrip tussen rijk en arm.

Ze keek naar mij er was niets te zien
Knotwilgen buigen over een gracht
In het gras graast een lama
Ze keek naar mij er was niets te zien

Ze keek naar mij die wandelaar
Die achteloos haar tent passeert
Vlaggetjes en vergane trots
Ze keek naar mij die wandelaar

Ze keek naar mij er was niets te zien
In een kooi grauwt een panter
Circus Magic op de dool
Haar zwarte ogen ik passeer
Vriend, zei ze, ik kies mijn vrienden zelf

Von Siegesar was een graag geziene persoonlijkheid in Sleidinge. Hij ondersteunde de rederijkerskamer, gaf graag centjes uit bij de lokale middenstand, had interessante en uitgesproken meningen zonder zich in de lokale politiek te bemoeien en hij was een dichter. Schrijvers en dichters hadden in die periode een sterke aantrekkingskracht op al wie zich uit de boerenklei hogerop trachtte te vechten door in de verkoop te gaan, door een café te openen, door als stielman zich te onttrekken van de moeilijke landbouwerstiel of de niets ontziende fabriek. Harald von Siegesar kwam vaak in Café Rubens. Het café van Jules Van Damme was het lokaal van de plaatselijke rederijkerskamer en verzamelde de dorpelingen van Sleidinge die het, naar eigen zeggen, gemaakt hebben. In werkelijkheid overleefden ze, net als de boer ten noorden van het dorp als de arbeider in het dorp. Ze overleefden door het verlenen van diensten aan de fabriek of aan de boeren. Jules Van Damme was schilder-behanger. Dat treft, met zo’n achternaam.

Peren als Keizerinnen

Hij leukte de kantoren van de textielfabrieken op. Hij verfde de deuren van grote graanschuren en koeienstallen in straten met mooie namen als Wittemoer, Volpenswege, Veldhoek, Zwaantje en Schroonhoek. In het café kwamen ook de bazen van de houtzagerij die overleefden op het maken van houten bakjes voor de populaire fruitteelt in het dorp. Vanuit Sleidinge en omliggend Meetjesland werden bruine kriekperen en keizerinnen (ook peren) getransporteerd tot op de markten van Londen, Brighton en Canterbury. Tijdens de oorlogen namen de Duitsers gewoon die lekkernijen over. Toen ging het richting Aken, Keulen en Mönchengladbach. Metaalhandelaars en lassers waren nodig zowel in landbouwbedrijven als in de fabriek. En verder: winkeliers, klompenmakers, mandenvlechters, metsers, cafébazen, ingenieurs, de directeurs van de melkerij en de voederfabriek, mijnheer doktoor, mijnheer pastoor en mijnheer de notaris. Dat volk dus. Von Siegesar stond daar als rijke edelman ver boven in die toenmalige klassenmaatschappij, maar hij voelde dat niet aan als te gemeen. Op dat vlak vormde hij zelfs een uitzondering bij de Gentse rijke immigranten die de Weststraat kwamen volbouwen met hun maisons de plaisance. In die kringen had men liever niets van doen met het ratjetoe aan Sleidingenaren. Voor hen waren dat allemaal boeren of, slechter nog, proletariaat. Von Siegesar, ook goed gezien in die kringen, trok zich daar niets van aan. Hij hield van de aandacht. Als mecenas van de rederijkerskamer leerde hij Jules Van Damme dus goed kennen voor de oorlog. Ze werden bevriend en Jules bewonderde Haralds dichtkunst. Een wereld opent zich.

Leven als een indiaan, leven als een Viking
Het leven is dan plots gedaan en nu komt de erkenning
Dichtbij een kalkoenenkweker op die groene hoek
Ga ik nu al duizend weken altijd maar zoek
Waar is de adelaar? Waar is de adelaar?

Over meester Walter Verplaetse en Joris De Drakendoder

Was het zijn wijsheid en zijn belang voor het culturele leven in het dorp waaraan hij zijn bijnaam De Boom verdiende? Wellicht niet. Toen schooldirecteur Walter Verplaetse van de jongensschool voor de klas stond, deed hij dat altijd met rechte rug en bewoog zijn bovenlichaam als een kruin op een stevige boomstam bij een windvlaag van behoorlijk wat Beaufort. Verteld werd dat De Boom daar zijn bijnaam aan overhield. Net als zijn broer Joris Verplaetse, schepen, beschikte Walter over het onmiskenbare talent om een hele zaal op zijn hand te krijgen.

Meester Walter, directeur van de school

Met een mooi verhaal, met die typische houterige Verplaetse-houding. En steeds met een goeie mop als uitsmijter. “Trek eens aan mijn mouw, ik krijg mijn jas niet uit”, zei meester Walter. En de braafste jongens vooraan in de klas mochten eens gaan trekken. Maar ze kregen de jas nog niet uit. Toen één van de fellere grote jongens achteraan aan de beurt was, liet Walter los en lag de mouwtrekker pardoes met het achterwerk op de klasvloer. Bulderen. Lachen als therapie.

Dorpeling van de eeuw

Mocht er voor de 20ste eeuw een dorpeling van de eeuw moeten gekozen worden, dan kies je zonder nadenken voor Walter Verplaetse. Er zijn wellicht tientallen helden te verzinnen die mensen gered of geholpen hebben. Maar Walter was in de gemeenschap voedsel voor de ziel van de mensen. Al heel lang fungeerde de familie Verplaetse een culturele voortrekkersrol in het dorp. Ook de zorg voor het erfgoed van het dorp en de interesse in heemkunde had Walter van niet ver geërfd. Zijn vader, Achiel Verplaetse, en zijn schoonvader, André De Coninck, waren hoofdonderwijzer respectievelijk onderwijzer geweest op dezelfde school waar hij directeur was. Beiden ook uitermate geïnteresseerd in kunst, theater en heemkunde. In de familie dan ook klinkende namen als de acteurs Nolle en Oswald Versyp die heel graag terug blikten op hun Sleinse jeugd tijdens vakantieperiodes, broer Joris die als schepen ook hield van de bühne, zijn schoonbroer journalist Bertin De Coninck en zijn neefje Jan die hij helaas nooit professor wist worden, al zou hij daar heel fier op geweest zijn.

Hij was een jongen in nood
En stelde te veel vragen
Zijn bolle wangen rood
Het waren rare dagen

Ik zag hem op Sint-Jacobs
De mens is geen machine
Hij lachte door zijn tranen heen
Zijn foto in een fanzine

Uit: Jongen in Nood – Woesten (CD Waterlander 2017)

Eén van de laatste reizen die Walter en Bérenice deden, bracht hen richting Canada. Op een schip tuurden ze de horizon af en zagen ze walvissen, dat reuzengrote wonder der natuur. Die dag verloor Walter zijn pet in de zee. “Als er iemand in Canada ooit een walvis met een klak op ziet rondzwemmen: het is mijn klak!” Alweer een typisch Walter-grapje. Zulke zaken kon hij in parochiezaal ’t Klokhuis na de repetitie van de fanfare zo smakelijk vertellen bij een goed glas Krüger Export, zijn vaste bestelling.

Iever & Eendracht

Hij wordt gemist. De vader van de theatervereniging, voorzitter en reserve-dirigent naast Germain De Craene bij de ‘houten’ Koninklijke Fanfare Iever & Eendracht, kenner van het Sleinse dialect en cantor bij ontelbare café chantants die losbarstten na alweer een feest in zaal Sanderus. Of het nu om het Sint-Ceciliafeest van de muzikanten ging of een souper van de lokale middenstand, er was altijd wel een Verplaetse die de ambiance verzekerde. Mensen verbinden, daar moest Walter geen moeite voor doen.

Dat was ook op school zo met de leerlingen. Zelden moest de directeur straffen. De Boom dwong respect af zonder dat dit dwingend overkwam. Een praatje was dikwijls genoeg, een kwinkslag of een slimme verwijzing wanneer hij plots de klas binnen kwam om een algemene mededeling te doen. Dan gingen iedereen recht staan. En een half woord was soms genoeg om te begrijpen dat iets anders moest in de toekomst.

Wie was er nooit verliefd op wat Hij maakte?
Zijn wil is niet tot moord in staat, op de maan en op de Aarde
Los van wat iemand ook maar gelooft
Van elke kogel moet Hij balen en elk geweld dat iemand raakt

Ook ik lees Genesis en wat me raakte
Oude boeken van heel veel waarde, op de maan en op de Aarde
Eén letter, blijft geschreven staan
Gelezen zijn ze die verhalen als trucks op markten mensen maaien

Uit: Engelbewaarder – Woesten (Boek en CD De Harmonie WSTN 2020)

Indruk maakte de directeur vooral met zijn verhalen. Er waren twee meesters in de school die een hele klas met een verhaal aan lippen lieten hangen: meester Jozef en meester Walter. Bij Walter viel de kennis van ons dorps verleden op. Hij blikte heel graag terug op de tijd dat er nog maar één meester was voor de hele school en dat er in de klas vele tientallen leerlingen zaten van verschillende leeftijden. “De meisjes vielen vroeg weg om in het huishouden, het klooster of in de textiel te gaan werken. De jongens moesten al van heel jong op het land gaan werken of ook in de fabriek. Af en toe zat er eens een slimme of een rijke in de klas. Die werden dan gepatroneerd door de pastoor of de fabrieksdirecteur en kwamen in het college terecht van de grote steden Eeklo en Gent.” Met zo’n inleiding ga je toch op het puntje van je stoel zitten? Heel subtiel verwees de meester naar de macht van de kerk tegenover het liberale gedachtegoed van enkele rijke burgers als de fabrieksdirecteur en de notaris in het dorp. Maar nooit liet hij het politiek worden. Het was de tijd van de CVP, dorpsheld Wilfried Martens en de slogan ‘omdat mensen belangrijk zijn’. Walter zou daar nooit tegen in gegaan zijn. Maar hij vertelde later wel dat voor hem de komst van Kennedy voor een heel andere wereld had gezorgd, een moderne wereld die hij koesterde. Een wereld in verandering, maar op het juiste tempo en zonder schoppen tegen al te veel heilige huisjes. Walter deed nadenken over die dingen. Zonder beïnvloeding, daar leek het toen toch op.
Een zoon van een invloedrijk schoolmeester tijdens de oorlog moet ook wel wat meegemaakt hebben. Ook hier had de harde repressie na de oorlog wellicht sporen nagelaten.

Punt aan de lijn

Omdat het bij de familie Verplaetse en De Coninck nooit heel erg uitgesproken was, is het nuttig om eens de sprong te maken naar het buurdorp Waarschoot. Waar de schoolmeester met de meeste ervaring na de oorlog directeur had kunnen worden. Had moeten worden, eigenlijk. De meeste dienstjaren, de juiste diploma’s en vanwege autoriteit en pedagogische kennis gewoon de geschikte kandidaat. Punt, andere lijn. Tijdens de oorlog had die meester zich ook helemaal niet met politiek, laat staan met de Duitsers bezig gehouden. Maar als een leerling of een volwassene de meester vroeg om te leren schrijven, te leren rekenen of wegwijs te maken in basiskennis van wat dan ook, dan ging de meester daar ook op in. Ongeacht wie het vroeg. Dorpeling zijn was al voldoende. De meester maakte geen onderscheid tussen gezinnen met of zonder Duitse sympathie, als dat als destijds überhaupt geweten zou zijn. Maar na de oorlog werd de meester hier heel scherp op afgerekend, vaak door mensen die zich tijdens de oorlog heel erg koest hebben gehouden maar bij het ontkurken van de Bevrijdingsfles zich verloren in blinde woede en absurde wrok. De meester mocht zijn ‘sympathieën’ gaan uitleggen, terwijl daar helemaal geen sprake van was. En toen de directeursbenoeming op de agenda stond, enkele jaren na de oorlog, kwam dit allemaal opnieuw boven water drijven. De meester zou nog jaren gelukkig zijn als docent op een college in het centrum van Gent, ook hij bleef heel erg gerespecteerd als pedagoog in het dorp en groeide uit tot één van de belangrijkste heemkundigen van de streek. Zijn poëzie komt nog steeds hier en daar aan het licht wanneer mensen in boeken snuisteren over het streekverleden. Maar tot in de ziel van zijn kinderen en kleinkinderen leeft een wrang gevoel over onrechtvaardigheid die de man is aangedaan.

De moord op Kennedy

Moraal van het verhaal? Meester zijn en kind van een meester zijn in een dorp voor, tijdens en na de oorlog had niet alleen te maken een breed respect die de meeste mensen koesterden en betuigden. Maar het had ook vaak te maken met op perceptie gebaseerde naijver, wrok en frustratie van sommige mededorpelingen. Vaak alleen maar omdat de meester goed had willen doen. In dat laatste zinnetje kan Walter heel erg herkend worden. De Boom had diepe wortels en moest dus met heel veel gevoeligheden en ondergrondse krachten rekening houden. Dat is in het onderwijs trouwens nog steeds zo, maar de oorlog blijkt hierin wel een katalysator geweest te zijn. In die zin was Kennedy voor Walter ook een symbool met tijdsbetekenis. Begin de jaren zestig begon de grip van ‘het systeem dorp’ een klein beetje te milderen. Er kon al eens gezongen worden van ‘I wanna hold your hand’ en ‘Iedereen is van de wereld/De wereld is van iedereen’.

Het was die uitdaging, namelijk het stroevere verleden verbinden met die binnenstormende moderniteit, die Walter op een grandioze manier heeft doorsparteld. En toch met eerbied voor de traditie die zijn vader en schoonvader hem hadden voorgedaan: de liefde voor het verleden, de verwondering voor kunst en de verbeelding van onze taal. Dit brengt ons bij de Lieven Teirlincks, André De Conincks en Achiel Verplaetses die Walter waren voorgegaan en onderwijsgeschiedenis in het dorp hebben geschreven. Die ook met Harald von Siegesar in die centrale plaats naast de toren in de Weststraat culturele plannen bekokstoofden, die in Café Rubens discussieerden over taal en toekomst, die van grappen en grollen een kunst maakten en die droomden van theater, een nieuwe wereld, de muze. Tot twee oorlogen volgden. Hier ontstond het verhaal van de meizangers die tijdens de vijfde maand van het jaar van huis tot huis in het dorp gingen aankloppen en eeuwenoude deuntjes zongen. Van de meibomen richting Evergem en Waarschoot waarvan nu nog de Bevende Hazelaar aan de Lembeekse Bossen als stille getuige geldt. Een linde, dames en heren, waaronder gepelde hazelaarnootjes werden gevonden van landbouwknechten die er ’s middags een uiltje knapten of even van de rust genoten tijdens een lange dag hard labeur. Vruchtbaarheidsriten die volgens deze creatieve vrienden al van voor het christendom uitgevoerd werden op gemeentegrenzen met verwijzingen naar de goddelijke figuur Mithras die zelfs de oude Romeinen importeerden uit het oude Griekenland en zij dan weer uit vroege beschavingen in Turks Klein-Azië. Wat is de cirkel rond als je nu door Oudburg en de Sleepstraat in Gent kuiert! Wat is de cirkel rond als je nagaat hoe oud Café Den Turk in de voormalige Borluutstroate en even verderop het voormalige uitgaandersparadijs Klein Turkije je weg kruist door de Vlaamse versie van een Vurige Stede.

De fabriekspoort blijkt gesloten
In een straat, de Wittemoer
En een nieuw klein achterpoortje
Is er dit keer niet van gekomen
Wel meer dan twaalf oude namen
En beken melk, werkersverdriet
Joris De Drakendoder is de held van het dorp
Joris De Drakendoder, de Turk die niemand stopt.

Uit: Joris De Drakendoder (De Constateurs Sleidinge 2015 en Woesten-demo ‘Dichtbij een kalkoenenkweker op die groene hoek’ 2015)

Dat Harald von Siegesar zo hard aangepakt was tijdens de Eerste Wereldoorlog en los van het verhaal dat al die meesters, ja of neen, iets wisten over het bestaan van Hilda en de oorsprong van deze familie met Duits klinkende naam. Daar is echt niets over geweten. Dat Walter hierover onderzoek verrichtte, dat staat buiten kijf. Alles wat enigszins kleur gaf aan zijn dorp, wilde Walter weten.

De Toeter in Kaprijke: hoofdonderwijzer met kiel

In die zin waren de schoolmeester uit Waarschoot en veel van zijn collega’s-hoofdonderwijzers in de onmiddellijke omgeving echte voorbeelden voor hem. Nieuwsgierigheid was de charme waarmee de hoofdonderwijzer in het dorp zijn gezag onderbouwde. Walter was bij uitstek het prototype van dat soort prachtige mens dat Vlaanderen gevormd heeft. De man in de kiel zoals kunstenaar Philip Aguirre, neef van Phara de Aguirre, uitbeeldt op het Plein van Kaprijke in het kunstwerk ‘Man met Toeter’, een allegorie op het lied ‘De Vlaamse Leeuw’. Ver gezocht? Neen! Die hoofdonderwijzers van ons dorp stonden daar met de kiel aan de stoof, en het krijt in de hand, vaak ook duivenmelkers en vooral mensen die met hart en ziel stonden voor hun dorp en leerlingen. Uit die traditie kwam Walter en die traditie, die harmonie, kon edelman-dichter Harald von Siegesar zo ontroeren. Wat een spiegel kreeg Harald voorgeschoteld in dat culturele middenstandsvolkje van het dorp, dat door de andere kasteelbewoners van de Weststraat zo geminacht werd. Uit onwetendheid, vlindertje! Pure onwetendheid!

(Dit hoofdstuk ‘Walter’ werd geschreven door Bart Van Damme en staat in het boek mét CD De Harmonie WSTN dat in 2020 werd uitgebracht door Woesten)

Schooldirecteur en duivel-doet-al Walter Verplaetse had altijd een bierkaartje of stukje papier bij. Als hij een Sleins gezegde of woord hoorde, schreef hij het op. Zo werkte hij stelselmatig verder aan zijn Slèjnsn dieksjonnir. Helaas zou die nooit verschijnen… Met Walter Verplaetse verdween een man die op veel jongens uit het dorp een grote indruk had gemaakt, hij was één van de eerste toets-stenen van onze opvoeding en hij nam die taak ook heel ernstig. Verder hield Walter vooral van zijn dorp, zijn familie, geschiedenis en verhalen. Ik ben blij dat ik ‘dat houden van’ zo kan koesteren. Bedankt Walter!

De foto van Walter plukten we uit de interessante website Sleins Archief en bevat ook een deel van een pentekening over het Meetjesland die Jan Verplaetse en Isabelle De Wulf me schonken, het hing ooit in het (verdwenen) huis van Walter.

Op facebook kregen we enkele deuggdoende reacties. Ignace Criel liet ons weten dat zijn nonkel Walter hem nog zelf vertelde dat bijnaam ‘De Boom’ vooral te maken had met zijn houding op de fiets, ‘mijn’ meester Willy Slock van het tweede studiejaar was ook enthousiast en liet me mijn tekst aanpassen in verband met de hoofdonderwijzers van de school, mijn lijstje klopte niet. Filip Bruneel vertelde dan weer een leuk verhaal over de échte oorsprong van Klein Turkije in Gent. Dit komt niet van het land Turkije maar is een verbastering van de uitdrukking ‘Ter Keien’, langs dit pad werd over de keien de haven bereikt met ‘marchandise’ zoals ze dat in het schoon Gents zeggen. Filip vulde aan dat Cataloniëstraat trouwens ook niets met geografie te maken heeft maar een verbastering is van Katteloigne, plek waar veel katten waren.  

 

Interview met Goes en Micha in 2012, Rock ‘n’ Roll Niemandsland

Michel Goessens (Aardvark) en Micha Vandendriessche (Drummer, toetsenist): “Wij tegen jullie”

Aan de frituur rechtover het kerkhof in Sleidinge haal ik Michel Goessens van Aardvark op. Eén van mijn helden. Al weet ik ook wel dat idolatrie een belachelijke hobby is. Maar het hoort wel een beetje bij rock’n roll, vind ik. Ons reisdoel is duidelijk: Ronse. De reisweg compleet onduidelijk. Whatever. Ik zit met Michel in de auto. Ik verveel me geen moment. En de reis gaat naar Micha Vandendriessche, mijn maatje. Twee aparte muzikale verhalen, die af en toe samen sporen. En ik? Ik voel me bevoorrechte getuige. Twee helden uit mijn achtertuin. Waarvan één de vlucht naar de Vlaamse Ardennen heeft genomen. Niet zo zot ver van waar Jasper Steverlinck woont, trouwens. Maar daarover straks meer.

Micha woont er bucolisch, moet ik zeggen, daar in het buitenaardse Ronse. ‘La petite France’ noemen ze deze streek. De picknick staat er nog op tafel. Het flesje wijn, de geitenkaas, een profiterolleke. Carpe diem. Had ik iets anders verwacht? Michel Goessens is de jongen van mijn dorp die met Aardvark een indrukwekkend muzikaal project uit de grond heeft gestampt. Inhoudelijke meerwaarde, artistiek to the point, teksten die aangrijpen. Alles wat me aangrijpt in muziek.  Micha is dan weer de muzikale duivel-doet-al en één van de weinige mensen die ik goed ken die ooit op Rock Werchter hebbengespeeld. Ik heb dat concert gezien. Laten we beginnen bij het begin.

Van Invoice tot Eskimo

“Als zestienjarige kon ik mee naar een concert van Wah Wah, een postpunkformatie uit Sleidinge”, vertelt Michel Goessens. “Als roadie voor Kurt De Blaere, de enige in de streek met ritmeboxen, sequencers en synthesizers. Tijdens de soundcheck pingelde ik wat op Gerrit Van Hecke zijn gitaar en voor de haan driemaal kraaide werd ik ingelijfd. Als gitarist.” Wah Wah bestond al een tijdje. Met Gerrit Van Hecke, Marc Verslycke en Jan Ghysbrecht. Drummer Tony Meiresonne speelde er toen al niet meer bij. Gerrit Van Hecke speelde ooit in de groep bij een overleden nonkel van de Cats in the Attic-bassist Nico De Bleye. Sleinse punkgeschiedenis. Net als Wah Wah. De groep stierf een stille dood. “Op dat ogenblik werd Invoice boven de doopvont gehouden. Wij speelden ons eerste concert tijdens het reeds lang verdwenen Belgian Rock Concours, een te duchten concurrent voor Humo’s Rock Rally. Met Kurt De Blaere op synth, Marc Verslycke op bas en Pat Vermeulen (The Paranoiacs) op drums.”

Na heel wat wissels en verschillende muzikale watertjes doorzwommen te hebben, zag Eskimo het levenslicht. De bezetting? Bassist Luc Soetaert (won in 1988 als gelegenheidsbassist samen met Ze Noiz Humo’s Rock Rally), drummer Luc Verhé (die met ‘Vibø Plastic’ en ‘Betty is a Bitch’ heel wat potten brak) en gitarist Pat Mo (van de legendarische bluesformatie Dirty Fingers) “A match made in heaven”, noemt Michel het. Eskimo won Kort Gerockt met finale op de Gentse Feesten. “En Eskimo speelde op heel wat festivals doorheen het Vlaamse Land. We haalden zelfs het groot podium van de Lokerse Feesten.” Muzikanten kwamen en gingen tot uiteindelijk ‘Beaver Junkie’ als powertrio overbleef. “Ik blijf dat een machtige groepsnaam vinden”, lacht Michel.

Kaya met Jasper Steverlinck

In die periode raakte een heel jong manneke in de ban van rock’n roll. “Ik zat in het vijfde middelbaar in 1990”, vertelt Micha. “Mijn vriend Bart Van Hoorebeke had een gitaar gekocht. Ik wou een drum kopen. Mijn eerste stapjes in de muziek. Kacheena heette deeerste band. Eén keer opgetreden bij de scouts in Evergem. Ik zat samen op school met Nico De Zutter, in Glorieux Oostakker. Nico had een basgitaar en hij kende twee gasten uit de school HIGRO in Mariakerke: Kristof Van Driessche en Jasper Steverlinck. Kristof had ik wel al eens gezien. Jasper kende ik helemaal niet. De deal was dat Kristof zou drummen, Jasper zou zingen en gitaar spelen, Nico zou bassen en ik speelde toetsen, geleerd op de oude hammond van mijn vader. Ik heb me dan zo’n Casio-ding gekocht. Eigenlijk konden we alle vier niets. Of toch bitter weinig. Kaya was geboren. En ik onderhield mijn drumspel bij een obscure hardcore punkgroep waarvan de zanger nooit wou optreden.”

Maar Kaya liep wel als een trein, niet in het minst door de indrukwekkende stem van Jasper. En de ongedwongen muzikale inzet van de drie anderen. “Twee repetities per week en zoveel mogelijk optreden.” Gouden tijden. Ik was fan. Jasper zong toen al als een engel. Kristof, Nico en Micha groeiden in hun rol, maar niet snel genoeg voor het talent dat Jasper is. De stap richting Arid zou niet lang op zich laten wachten. Wat er ook van zij, uit Kaya zijn vier puike muzikanten voortgekomen. Vier mijnheren.

Engels of dialect?

Aardvark ontstond door toedoen van drie belangrijke gebeurtenissen in het leven van Michel Goessens. “Ten eerste mijn ontmoeting met muzikale bloedbroeder Werner Dumez, toenmalig zanger/ harmonicaspeler van Dirty Fingers. Ten tweede een stom verkeersongeluk waardoor ik de rest van mijn dagen verplicht werd om op een stoel te zitten tijdens het performen. De derde bepalende gebeurtenis in mijn leven heeft meer weg van een aha-erlebnis. Had te maken met het theaterstuk ‘De drumleraar’ van Arne Sierens met Marijke Pinoy en Jan Steen. Het hoofdpersonage is op tournee door Engeland en belandt met zijn camionette in de sloot. Hij weet niet hoe hij een takeldienst moet opbellen. Zingen in het Engels, dat ging dan wel. Maar praktisch iets regelen, ho maar. Dat was een stuk ingewikkelder. Op dat moment vielen ‘de schellen’ van mijn ogen.” Er zijn nog enkele Engelstalige Aardvarknummers gevolgd. Maar dat heeft niet lang meer geduurd. “Niet lang daarna heb ik al mijn Engelse teksten ritueel verbrand”, grinnikt Michel. “Ik ben als een indiaan rond het vuur gaan dansen en ik wist dat zingen in het ‘Sleins’ voortaan mijn roeping was. Het onderwerp van mijn liedjes is niet zodanig radicaal gewijzigd. Maar in het dialect bekt het beter. Ik heb het gevoel dat ik de mensen beter kan raken. In Holland of Limburg hoeven ze niet alles te snappen om te weten waarover het gaat. De boodschap komt over.”

AncienneBelgique

Volgens Michel kreeg Aardvark het mooiste compliment van Kimmie Rhodes, buurvrouw van Willie Nelson. Zij zei na een Aardvark-concert dat ze niets had begrepen van de teksten maar perfect had aangevoeld waarover het ging. “You can feel it comes from the heart.” Michel Goessens had zijn muzikale richting gevonden. “Ik moet zeggen dat de Nekka Finale wel de doorbraak betekend heeft. We werden laureaat van de Kleine Avonden-tour en wonnen de AB-prijs. Een prijs die de toenmalige directeur Jari Demeulemeester van Ancienne Belgique in Brussel daar ter plaatse uit de hoed toverde om ons persoonlijk te kunnen lauweren. Dat heeft een ‘boost’ gegeven. De samenwerking met mijn maatje Werner Dumez, zanger-mondharmonicaspeler, sloeg gensters. Niet in het minst omdat onze stemmen echt op elkaar ‘blenden’.” Micha beaamt. “Klasse, hoor. Die twee. De verhalen van Michel, de klik met Werner en het dialect. Het past allemaal zo vlot samen. Chapeau.”

En zo kwam Micha ook in het verhaal terecht. Met Aardvark deLux breidde Michel zijn groep sporadisch uit tot een achtkoppige band waarvan Micha jarenlang vaste drummer was. “Ik leerde Michel kennen bij de Zes Van Gent waar we vaak kwamen kijken. Onder andere in Tierlantijntje in Belzele. In de loop der jaren fantaseerden we vaak over een eventuele samenwerking. En met een eerste opname van Aardvark was het zo ver. Zo ben ik bij Aardvark deLux terechtgekomen. Ondertussen speel ik niet meer bij Aardvark & De Zandmannen. Maar we hebben toch samen een criminele tijd beleefd. Musiceren op hoog niveau, zonder al te veel ‘moeten’ en ‘dwang’.” Aardvark heeft zijn stempel gedrukt, niet alleen op het Gentse maar op heel Vlaanderen. En het aantal copycats is ondertussen niet te  tellen. “Maar Michel en Werner mogen zich pioniers noemen”, besluit Micha.

Eddy Wally

Een absoluut hoogtepunt in de gezamenlijke carrière van Michel en Micha was het optreden in het Sportpaleis, ter ere van 75 jaar Eddy Wally, onze bekendste muzikale streekgenoot. “Eens je op dat podium staat voor 10.000 mensen geeft dat toch een enorme kick”, zegt Michel. “Wij tegen jullie. Dat gevoel”, lacht Micha. “Dat was toch even schrikken. Je mag geen enkele fout maken. Het moet allemaal kloppen. Dat maakte ik ook mee met Thou toen we één keer in Werchter en twee keer op Pukkelpop mochten optreden. Toch een apart gevoel, moet ik zeggen. En toch. Voor je het weet is het voorbij. Dat gevoel maakte ik ook mee met De Laatste Show, waarvoor we een week lang de muziek mochten verzorgen met ’t Schoon Vertier.”

“Zal ik eens wat zeggen?”, komt Michel tussen. “Natuurlijk onthou je een passage  in het Sportpaleis. Maar ik speel net zo graag en zo intens in iemands huiskamer. Ook daar beleefden we met Aardvark fantastische hoogtepunten. Als ik iemand echt emotioneel kan raken met mijn verhalen. Dat maakt muziek maken zo interessant. Net als de vele ontmoetingen met klasse-muzikanten op mijn pad zoals Ht Roberts, Gijs Hollebosch, Niels Delvaux, Mario Vermandel en Jan Borré waarmee ik nu Aardvark & De Zandmannen vorm. Ik heb wat dat betreft al heel veel geluk gehad.” Geluk dwing je af.

Rios

Ik wil ook even het verhaal horen van Micha en Gabriel Rios. “Gaby?”, lacht Micha. “Dit geloof je nooit maar ik leerde Gaby kennen via de Evergemse rockformatie Fobia. Luce Beule van Fobia had een kleine Puertoricaan uitgenodigd om de repetitie bij te wonen. Gaby heeft ook effectief(heel eventjes maar) gespeeld bij Fobia.” Fobia is de Meetjeslandse groep die mag prat gaan op het hoogste ‘sex, drugs & rock’n roll’-gehalte vind ik zelf. Klassegitarist die Luce Beule, maar volgens de legende geen land mee te bezeilen. En Fobia, dat is veel legende, veel mythe, veel caféwijsheid in één band.

“Ik vond het wel tof om daarbij te spelen. Luce was mijn buurman in Belzele en ik vond hem te gek. Ik heb hem enkele keren op mijn eigen toilet teruggevonden, omdat hij te lui was om zelf om WC-papier te gaan naar de winkel. Zijn siersparren reikten tot in de blauwe Evergemse hemel. Als je van Spinal Tap wil spreken…” Tussen dat zootje ongeregeld ontmoette Micha dus Gabriel Rios. “Gaby was op zoek naar een muzikaal verhaal na Nothing Bastards, zijn eerste band. Ik werd toetsenist en percussionist bij L-Santo. Gabriel Rios was een supertalent. En dat is de jaren erna ook gebleken.” Nog zo’n topper waarbij Micha een muzikale rol speelde. Jasper Steverlinck, Aardvark, Gabriel Rios, Anton Walgrave, Tom Wolf, An Pierlé, Satellite City, Thou. Indrukwekkend rijtje voor een muzikant uit onze achtertuin. En dan ben ik nog iets met Roos Van Acker vergeten, denk ik.

’t Schoon Vertier

Die voortdurende samenwerking met klassebakken bracht Micha tot de conclusie dat hij ook zelf als songwriter meer aan de slag wou. Met ’t Schoon Vertier heeft hij de Gentse fanfaremuziek,l compleet dood,  nieuw leven ingeblazen tot een modern concept met topmuzikanten. “Ik speel graag muziek en de dienende rol is best leuk. Maar zelf schrijven aan je nummers en een muzikaal concept uitwerken is toch het allerhoogste. Bovendien had ik in andermans project soms het gevoel een geldspeler te zijn. Dat geeft ook druk want fouten worden niet geaccepteerd.”, aldus Micha. En kijk, ook daar bij ’t Schoon Vertier ging Michel een tijdje de troepen versterken. “Leuk, maar ik heb van mijn focus op Aardvark dan toch op een bepaald moment een prioriteit gemaakt. Even goede vrienden weliswaar.”

Op de terugweg praten Michel en ik nog wat na. Of ik naar ’t Zesde Metaal al geluisterd had. Dat nummer ‘Ploegsteert’ over Frank Vandenbroucke. Mega. Ik hoor Aardvark. Meer bij Wannes Capelle dan bij andere ‘dialectrock’ zoals Flip Kowlier en aanverwanten. ‘Kleine’ Wannes vertelt ook echt. Net zoals de ‘Grote’ Wannes trouwens. En net zoals Aardvark. “Meen je dat echt? Allez bedankt.” Met een
Waalse ventenkus nemen we afscheid.

(uit het boek ‘Cirque Constance’s Rock ‘n’ roll Niemandsland’, 2012, tekst Bart Van Damme, productie Tim Bottelberghe, artwork Jos Notteboom, fotografie Dominiek Claeys, eindredactie Pablo Smet)

Niet lang na dit interview in 2012 besloot Michel Goessens om helemaal solo te gaan en kwam een einde aan de jarenlange samenwerking met Werner Dumez. Nu toert Michel als Goes (of Goes & De Gasten)  ononderbroken door Vlaanderen. In begeleiding met zijn zoon, de drummer Natan Goessens, kletst de magie bij wijlen van de muren in de diverse theaterzalen die zijn aandoen. Hij is zelf geen fan van Bob Dylan maar als er iemand zich de bijnaam ‘bard van het Meetjesland’ mag aanmeten, dan toch M’zel ‘Goes’ Goessens. 

Nadenken over de energie van een kampioen

Regenachtige zaterdag voor Pinksteren

Eind mei 2021 slaat niet de droogte maar de vochtigheid toe op een zaterdag, niet de opwarming van de aarde maar de kilte van de schreiende landerijen tussen de stadskern van Eeklo en de Lembeekse Bossen. Ik kan er alleen maar met tranen in de ogen zitten naar staren. De renners zijn net de Zoncolan in de Giro d’Italia opgeknald en voor de tweede keer deze week zit de hele natie mee te luisteren en kijken op een slechte Italiaanse website om maar een glimp op te vangen van onze nieuwe kampioen Remco Evenepoel. Maar net als het weer, lost de Heilige Remco (of moet ik Rembo zeggen?) de verwachtingen niet in. Op hetzelfde moment host een zwaar bewapende soldaat in de Limburgse bossen rond op zoek naar aandacht en hij krijgt waar voor zijn geld, het nieuws gaat over niets anders namelijk het feit dat ze hem, korporaal Jürgen, niet vinden. Alweer een desillusie. En zo sleep ik mij door deze druilerige zaterdag voor Pinksteren.
Nog voor Remco deze week de eerste keer het hoofd moest buigen wegens een gebrek aan stuurkunsten, op de Brunello-grindpaden rond Siena, schreef ik een lied. Het is te zeggen, de tekst van een lied. Over Remco inderdaad. Maar vooral over onze verwachtingen in het leven. De verwachtingen van ons, de Belgen, de klagers, de zagers, de dromers en de werkers.

Ik schreef het lied omdat onze drummer Kristof een post plaatste over Frank Vandenbroucke, de overleden renner. Hij liet me nogmaals genieten van het prachtnummer ‘Ploegsteert’ dat Het Zesde Metaal hierover schreef. En hij vroeg zich af wie ooit over kampioen Remco zou schrijven, mocht ie ooit dezelfde verwachtingen niet inlossen die Frank niet kon inlossen. Ik besloot het dan maar zelf te doen, dat nummer schrijven. We zijn er nog aan bezig, het lied bestaat nog niet.

De Kampioen

De jongen klimt en volgt twee anderen / De adem stokt, de klim verandert / Het gaat nu echt wel razend snel / Maar Remco achterhaalt hen wel / Daar komt een bocht, hij even blind / De wereld stopt, hij vliegt gezwind / In de ravijn van Lombardije/ Hij kon niet verliezen, dit was het, zei je

Rustig maar, ik word kampioen / Ik beloof het écht, ik ga het doen
Rustig maar, ik kom terug/ In Italië, voorbij dezelfde brug

Ze hijgen en ze schrijven maar / Hij wint de Tour, ja was het maar / Laat ons eens dromen, weer een Belg / Laat hem groeien, onze jongste telg

Rustig maar, ik word kampioen / Ik beloof het écht, ik ga het doen
Rustig maar, ik kom terug / In Italië, voorbij dezelfde brug

De fiets schrijft onze geschiedenis / Eddy Merckx, de erfenis / En hoop doet leven, dat is waar / Maar ook de fabel, het gevaar

Rustig maar, ik word kampioen / Ik beloof het écht, ik ga het doen
Rustig maar, ik kom terug / In Italië, voorbij dezelfde brug

Discussie over de toekomst van energie in Vlaanderen

Wielrennen is een metafoor voor het leven. Voor mij is wielrennen nog meer het metafoor voor energie. Wanneer etaleert de kampioen dat hij energie over heeft op de rest van het pak? Wanneer spaart de kampioen energie? Hoe gaat het spel van de energie van een kampioen tegenover zijn concurrenten in het peleton evolueren en is dat allemaal perfect voorspelbaar? Heeft de kampioen een extra pilletje genomen om energie over te houden of gebeurt het allemaal mooi volgens de regels van het spel?
Diezelfde regenachtige zaterdag kom ik zelf ook in de arena van het gelijk en het ongelijk terecht: Twitter. Een discussie over energie. Op Twitter kan je debatteren over links en rechts, over korporaal Jürgen en de Giro, over racisme en ongelijkheid maar nergens wordt het debat smeriger en harder gevoerd dan als het over energie gaat, met name over kernenergie. Ik durf alleen maar te fluisteren. Is kernenergie het ‘extra pilletje’ of moet het behoren tot de regels van het spel? Ik neem jou even mee in mijn logica. Hier alvast een lied.

De Grote Leugen

Laat mij beginnen met een non-argument. Ik was nog 16 toen de reactor in Tsjernobyl ontplofte en dat heeft op hele generaties in het toenmalige Sovjetunie maar ook bij ons in Europa nogal wat indruk gemaakt. Ik heb dus wat achterdocht te verwerken wanneer iemand de loftrompet voor nucleaire energie bovenhaalt. Het is trouwens als gevolg van dat argument én omdat in Europa de vooraf ingeschatte leeftijd van de kerncentrales op hun einde begonnen te lopen dat Duitsland in 2002 besliste om de centrales te gaan sluiten en België een jaar later.

Ondertussen zijn de centrales dicht in Duitsland en bij ons zou het nu in 2025 gaan gebeuren. Bij ons zal het ook een extra dobber worden omdat de regering in 2014 er alles aan gedaan heeft om het proces van wat ze in Duitsland ‘Die Wende’ noemen, te vertragen en tegen te gaan. Vuile politieke spelletjes, zo kennen we onze pappenheimers. Daarom ben ik me hierin eens gaan verdiepen. En ik heb de link met koers gevonden. Deze strijd, het is een strijd, gaat over etaleren, sparen, het spel van de concurrentie, (on)voorspelbaarheid, evolueren, extra pilletjes, de regels van het spel, schaarste, vraag en aanbod.

Gas

Ik heb het idee dat wij in ons land een aantal troeven hebben die we in de strijd kunnen gooien. Als land aan de Noordzee met schitterend uitgeruste havens als Antwerpen, Gent, Oostende en Zeebrugge zijn wij in staat om op zee beheer te doen, vervoer te organiseren en grondstoffen te halen uit de hele wereld. Vooral die laatste haven heeft, samen met Rotterdam, de belangrijkste gasoverslag ter wereld in handen met een Europees netwerk aan leidingen. Een degelijk tegengewicht ten opzichte van Rusland dat met de dreiging van het dichtdraaien van de gaskraan al jaren op Oost-Europa, Frankrijk en Duitsland een belangrijke geopolitieke invloed heeft. Wij zetten daar als Benelux gas van Qatar of elders in de wereld (Indonesië, Venezuela, Golf van Mexico, Schotland, USA, Noorwegen…) tegenover. Dat is belangrijk. Ook in de wetenschap dat CO2-uitstoot momenteel heel veel schade aanricht maar dat daar oplossingen voor bestaan die momenteel heel erg in opmars zijn (hergebruik CO2-gas in de industrie en in onze havens, opslag onder de grond).

Wind

Ook windenergie is voor Vlaanderen een sterke troef. In de Noordzee beheren wij nu het grootste windmolenpark maar tot voor kort kon, ook door politieke spelletjes, niet al die energie aan land komen. Leidingen te zwak. Zie Balgerhoeke. Ook aan land heeft Vlaanderen in de havengebieden en op windrijke plekken een enorme inspanning gedaan. Groot nadeel van wind- en zonneënergie: soms is er te veel aanbod, soms te weinig. Met de kerncentrales van Doel en Tihange erbij betekent die dat we soms met energie-overschotten zitten waar groenestroomcertificaten worden voor betaald (welke lul heeft dat uitgevonden? Gemeenschapsgeld voor energie die de lucht in vliegt) maar ook momenten dat we te weinig energie hebben waardoor we in Frankrijk extra kernenergie moeten ‘shoppen’. Voor die pieken en dalen bestaat een oplossing: waterstof. Met piekenergie kan je waterstof maken, je kunt het vervoeren en je kunt er opnieuw (-40%) energie van maken. Hydrogen gaat zich op die manier als batterij gaan gedragen. Daar zijn de Vlaamse havens momenteel in aan het investeren. Dit moet voor ons land een oplossing bieden en het kan ons ook onafhankelijker maken van kernenergie-aankopen uit het buitenland, met name Frankrijk.

Zoeken naar alternatieven

Er is nog een hele waslijst aan alternatieven die een oplossing kunnen bieden. Golfslag, aardwarmte, beter nadenken over onze woningbouw, een kring vormen met andere Noordzeelanden en piekenergie uitwisselen, warmtekoppeling in havens en grote bedrijven en ook kernenergie moeten we niet afschrijven, met name voor de productie van bouwmaterialen (staal en beton) kan het nog een belangrijke rol spelen maar waarom gaan we daarvoor niet met Vlaamse knowhow (UGent is een wereldspeler) naar het buitenland voor een Europees verhaal? Ik zing het graag, er is energie genoeg. Maar economie wil schaarste creëren en ik prefereer een energie-markt in handen van heel veel spelers. Als er één speler uitvalt, heb je gauw een vervanger gevonden. Eén groot kernbedrijf die de hele voorziet zou de goedkoopste en meest efficiënte oplossing zijn. De bouwers van Tsjernobyl hadden dat model voor ogen. Maar in zo’n maatschappij waar 1 (of enkele spelers) de macht uitmaken, daar wil ik liever niet in leven. We hebben dat al mogen aanschouwen, hoe de Shells, de Totalfina’s en de Texaco’s onze wereld beheersten. Ik zou zeggen: thanks but no thanks.

Er is dus strijd. Er zijn coureurs die de eer willen opstrijken en zich blijven doperen om de boel te belazeren. Maar laten we dat extra pilletje uit het peleton weren en we gaan veel schonere koers krijgen. Remco zal niet altijd winnen. Dat hoeft ook niet. We moeten onze verwachtingen bijstellen. En nadenken, de handen aan de ploeg slaan, vertrouwen in onze bedrijven en Vlaamse havens hebben. En dan komt het wel goed, zeker? Of niet?

De Illustrata (Deel 2) Kunstschilders Georges en Leo Steel

Georges en Pablo Steel: bitterzoete woorden

Langzaam maar zeker liet Georges Beiroet achter zich en hij volgde de caravaan Noord-Europese kunstenaars richting Syrië, Jordanië,  Griekenland, Italië en Marokko om uiteindelijk in Andaloesië zijn stek te vinden. Toen hij er begin de jaren zestig terecht kwam, was het Franco-regime overal nog heel erg aanwezig. En op één of andere manier vond Georges dat comfortabel. Over politiek en alle miserie die de oorlog veroorzaakte, mocht in het franquistische Spanje niet gepraat worden. Strikt verboden. Hij kwam terecht op de Sacro Monte in Granada. Zijn buren waren zigeuners die nog op heel traditionele manier leefden. Het dictatoriaal regime liet de wijk links liggen. En hij vond er de onderwerpen waarmee hij bekend geworden is: vrouwen met kruiken, kruiers met ezeltjes, kindergezichten, appelsienbomen, yucca’s, lavendelvelden, cactussen en de weerbarstige landschappen van de Sierra Nevada. De Middellandse Zee.

De zigeuners van Granada

Le gitan, de kleuren en geuren van het Franse chanson, met een 2-pk’tje deed Georges de navette tussen Granada, Parijs en Brugge, waar hij ondertussen ook de liefde van zijn leven gevonden had. Tijdens die bloemrijke jaren zestig werd zoon Pablo geboren, die veel later poëet zou worden. Schilder van bitterzoete woorden. Georges verkocht schilderijen en uitmuntende tekenkunst. En dit aan een ruime kring kennissen in ‘zijn’ Vlaanderen, ‘zijn’ Meetjesland. Maar hij kon telkens niet snel genoeg opnieuw in Spanje zijn om te schilderen en te tekenen. In het Spanje van Franco wist Georges zich moeiteloos aan de huisregel nummer één te onderwerpen: blijf onder het maaiveld, dan krijg je geen gedonder. Hij kon er vooral genieten van schitterende zomeravonden en ook daar onderhield hij zijn buren en vrienden met prachtige verhalen over zijn dorp. Op tentoonstellingen in Vlaanderen wist hij dan weer kunstliefhebbers en zakenlui te charmeren met duizend-en-één-nacht verhalen uit de Moorse stad Granada, het witte bergdorp Mojàcar aan de kust en het onooglijke Capileira in Las Alpujarras, geplakt tegen de flanken van de Sierra Nevada. De perfecte harmonie in de warme, ooit Islamitische, onderbuik van het Avondland Europa.

De Arabische wijk Albaïcin

Het was in 1976, na het overlijden van Franco, dat Georges opnieuw in contact kwam met Hilda von Siegesar. Men zegt dat toeval niet bestaat, maar in dit geval spreken alle bronnen een andere oorzaak tegen. In de oude Arabische wijk Albaïcin gelegen tegenover het wereldberoemde paleis Alhambra liep hij haar tegen het lijf toen ze met haar man een wandeling aan het maken was, genietend van de eigen stad en wellicht ook op zoek naar nieuwe onderwerpen voor schilderijen. Deze ontmoeting was heel kort. Georges kwam te weten dat de Jom Kippoeroorlog in 1973 de verhoudingen in het Midden-Oosten helemaal aan flarden heeft geschoten en na enkele jaren reizen, was Hilda deels in Spanje gaan wonen. In het Cordoba van de wetenschappers Averroes en Maimonides zocht ze het vreedzame huwelijk tussen de Joodse, Arabische en christelijke cultuur op. Over hun dorp repten beiden met geen woord meer. De ontmoeting verdween tussen de plooien van de tijd.

In Cordoba staan twee beelden
Mensen die niet verdeelden
Maar iedereen doen denken
Over mensen en hun wensen
Een verschil van mening
Dat is toch niet zo erg?
Ik luister ingetogen
Naar de Zoon op zijn berg
De schilder in Granada
Tekent een leven lang
De ideale wereld
Waarom maakt die ons bang?

No Pasaran – Woesten (2020)

Georges Steel ontkomt in Spanje niet aan Sleidinge. Regelmatig bezoek van familie en vrienden laat hem toe mondjesmaat terug te proeven van dat dorp voor de oorlog waar hij zo graag kind was. Aan zijn zwembad in Granada kon hij er een hele compagnie van luisteraars onderhouden. Een verteller aan wiens lippen je hing. Een levensgenieter. Volle teugen. Zo vertelde hij vaak over zijn vriend Perejil in Alméria. Hoe die in de kuststrook een wel heel groene vorm van tabak kweekte, de verboden vrucht waar ze dan samen van proefden. Cannabis, natuurlijk. In Franco-tijden! Toen de Guardia Civil hem op het spoor kwam, maakte hij die mannen wijs dat het peterselie was. Perejil, peterselie, vandaar de bijnaam. Daar zat je toen echt als kind of zelfs als volwassen modaal brave Vlaming met zo oren naar te luisteren in de jaren zeventig. Een drugsverhaal verpakt in Jommeke. Later komt ook het besef door welk oog van de naald vriend Perejil was gekropen, want met de Guardia Civil werd in Franco-periode niet gelachen. Zulke stoten hoorde je dan, van deze levenskunstenaar op zo’n hete zomer in Granada of Mojàcar. Altijd een sigaartje erbij. Lekker hapje. Glaasje wijn of brandy. En op de achtergrond een koor van kirrende krekels, de opzwepende muziek van buikdanseressen in de Andaloesische nacht.

Leo Steel en Fra Angelico

Toen Georges geboren werd had zijn vader, de Waaslandse kunstschilder Leo Steel, zich al goed geïntegreerd in Sleidinge. Hij was er in 1904 op 26-jarige leeftijd komen wonen en maakte tien jaar later als nieuwe Sleidingenaar de Duitse bezetting mee in 1914-1918, de eerste wereldbrand. Hij maakte mee hoe Sleidingse jongens, niet zoveel ouder dan hem, omkwamen in een vierjarig nutteloos gevecht aan de IJzer. Hij zag het verdriet, voelde de trauma’s en met nauwgezet realistisch penseel zette hij het dorp en de mensen op doek. Toch zijn het geen koude portretten die Leo Steel maakt. Het is een nauwgezet realistisch verslag van een volk dat tracht te overleven en van een landschap waarvan de mensen moeten leven. De kunstschilder stelde zijn creativiteit ook ten dienste van kerk en gemeenschap. Zo zijn er in de Sleidingse Sint-Joriskerk nog steeds wat werken en versieringen van zijn hand.

Ook Leo Steel reisde zijn vormtaal achterna. Rond 1910 ging hij Fra Angelico bestuderen in Italië. Het is in zo’n creatief gezin, moeder Zulma was ook schildersdochter, dat Georges opgroeit. Met ogen van verwondering in een naoorlogse periode ontstaat er opnieuw hoop na de ellende van ’14-’18. Georges was de zoon van Leo, als bekend schilder een gerespecteerd burger in het dorp. De opdrachten die de ‘houten’ burgemeester Maurice Ghijsbrechts aan Leo Steel gaf, zorgden ervoor dat de Steels ook in een politiek kamp terecht kwamen, al wilden ze daar als kunstenaarsgezin liever niets mee te maken hebben. Zo schildert Leo een mooi portret van de burgemeester en kleedt hij het muzikantencafé Sanderus aan op Bruegeliaanse wijze.

De krulbolders van het Meetjesland

De kleine Georges ziet het allemaal gebeuren met de trots van een zoon en de onbevangenheid van een kind. Ook de broers Etienne en Albert hebben papa’s talent geërfd. Op Steelshof aan de Weststraat genieten ze van het landelijke leven, de buurmeisjes en de kwajongensstreken die ze op weg naar de jongensschool wel eens durven uitsteken. ‘Ezel’ naar boer ‘Kezel’ roepen. Of op te dun ijs gaan staan tijdens de winter en dan huilend bij moeder Zulma warmte komen zoeken.

Urenlang tijdens de zomer naar de krulbolders staan kijken, een steentje op de baan gooien om de curve van de bolle te beïnvloeden. Tot één van de spelers het ziet en dan in furie achter de schelmen aangaat. Zwemmen in ’t Sleins Vaardeken en puien vangen aan Café ’t Buisken. Het eerste pintje, de eerste zoen. En daarna, éénmaal opgegroeid, de artistieke aspiraties en bijna ter gelijker tijd, de komst van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve ondervinden.

Interview met Ostrogoth in 2012, Rock ‘n’ Roll Niemandsland

Ostrogoth: “En toch komen we altijd weer bij The Beatles terecht”

Beetje zenuwachtig toch. Een afspraak metOstrogoth, da’s zo’n beetje een afspraak met de geschiedenis. Of toch, tenminste wat mij betreft, een afspraak met veel jeugdherinneringen. Tijdens mijn humaniorajaren, midden de jaren tachtig, had je new wavers en hardrockers. Je had The Cure of Iron Maiden. En in België had je T.C. Matic of Ostrogoth. Een middenweg was er niet. The Beatles of The Stones. Kiezen was gelijk aan verzaken. En verrassend genoeg is het voor de oprichters van Ostrogoth altijd The Beatles gebleven.

We hebben een afspraak op het industrieterrein langs de R4 in Mariakerke. De havenomgeving past Ostrogoth als een leren jekker. Ze ontstonden in de buurt van Sint-Amandsberg, repeteerden vele jaren in Melle maar ze hadden eind de jaren tachtig ook een repetitieruimte in Rieme. Zwaar metaal, noblesse oblige. In de schaduw van Sidmar. En tijdens de zomer van 2012, maanden na het interview by the way, treedt James Hetfield van Metallica op met een jeansvestje zoals we er allemaal ééntje gehad hebben, vol hardrockiconen. Ook op het vestje van Hetfield: het logo van Ostrogoth. Faut le faire.

Full moon’s eyes

Ostrogoth bestaat nog. ’t Is te zeggen, Ostrogoth bestaat opnieuw. En muzikaal brandt de ambitie. Al hebben pech en ziekte de ambitie voor hen een beetje uitgesteld. Maar de toekomst lacht hen opnieuw toe. Mét een nieuwe zanger ook, Josey Hindrix. Voor mij zitten drummer Mario ‘Grizzly’ Pauwels en Marnix ‘Bronco’ Van De Kauter. Zij stonden mee aan de wieg van Ostrogoth, in 1979 en eigenlijk al een poosje vroeger. Ook de fenomenale gitarist Rudy ‘Whiteshark’ Vercruysse is er van heel vroeg bij, van begin 1982. Nota bene via een advertentie
in de Humo. “Toen toch zeker het anti-metalblad bij uitstek”, merkt Mario op. Kort na Rudy vervoegde ook Marc De Brauwer de groep.
Ostrogoth had zijn frontman gevonden, want ‘Red Star’ werd in die tijd graag vergeleken met podiumbeest David Lee Roth van Van Halen.
Als ik trouwens mijn muzikale intuïtie volg en met mijn ogen dicht naar Ostrogoth luister, kan ik niets anders dan aan Van Halen denken. En dat is als compliment bedoeld. Met gitarist Hans ‘Sphinx’ Van De Kerckhove erbij, al van 1981 (voor Rudy en Marc) in de groep en dus ook één van de sterkhouders, was dit dan de meest succesvolle bezetting van Ostrogoth. Zij maakten samen drie platen. Uit diezelfde tijd dateert de trouwe medewerking van de roadies Tuur en Ludwig, die nog steeds voor Ostrogoth zorgen.

Van de originele bezetting zijn er nu drie in het repetitiekot aanwezig. Drie levende legendes. Whiteshark houdt zich een beetje op de vlakte en heeft voorlopig alleen oog voor de afstelling van zijn versterkers en zijn gitaar. Passie. Alle drie werkten ze mee aan de legendarische EP ‘Full Moon’s Eyes’ (Mausoleum, 1983). Het startschot. Ik daag je uit: tracht een vinylexemplaar op de kop te tikken via internet en de kans bestaat dat je je blauw betaalt. Net als de andere Ostrogoth-platen ‘Ecstasy and danger’ (LP, Mausoleum, 1984), ‘Too Hot’ (LP, Mausoleum, 1985) en ‘Feelings of Fury’ (LP, Ultraprime, 1987) behoort dit bijna standaard tot de platenkast van een beetje metalfreak die zichzelf respecteert en de pioniers het licht in de ogen gunt. Toch die van mijn generatie. Doe de test en surf maar eens op YouTube, lees de reacties en bekijk ook het aantal keer dat de Ostrogoth-fragmenten bekeken worden. Je staat versteld.

Om de hoek

“Wij kennen elkaar al heel lang”, klinkt het bij Mario en Marnix. Je voelt wederzijds respect. Beiden hebben dan ook al heel wat watertjes doorzwommen. “Mijn vader was ook muzikant”, vertelt drummer en drijvende kracht Mario. “De tijd van de big bands en de Amerikaanse crooners. De jaren vijftig. Muziek zit er bij mij ingebakken.”

“En toen kwam de tijd van The Beatles. Uiteindelijk keert voor mij muzikaal daar alles naar terug.”, vult Marnix aan. “The Beatles stonden er voor ons mijlenver boven. En daarna volgden eind de jaren zestig schitterende groepen als Uriah Heep, Deep Purple, Jimi Hendrix Experience en Steppenwolf.” Mario knikt. “Marnix en ik speelden eigenlijk al heel vroeg in groepjes. Nooit echt samen maar wel was er telkens een link van gezamenlijke vrienden of muzikanten die met ons allebei hadden gespeeld. We woonden bij wijze van spreken ook bij elkaar om de hoek: Sint-Amandsberg, Oostakker, allemaal niet zo ver. Ik zelf speelde echt bij heel kleine covergroepjes. We speelden op vriendenfeestjes en thuis vooral. We staken zelf nog onze versterkers met allerlei materiaal in elkaar. Marnix was daar echt een krak in. Hij heeft er als technicus ook zijn beroep van gemaakt. Onze eerste echte groep heette ‘Trash’. Toen zaten we nog in een experimentele fase.”

“Maar ik heb er nog opnames van”, merkt Marnix op. “Echt?” Mario bekijkt hem met grote ogen. “Dat wist ik niet. Tof.” Het wordt even
stil in het repetitielokaal. “Toen zijn we ‘Stonehenge’ geworden. Dat ging er al een stuk professioneler aan toe. We spreken dan al van 1979. We repeteerden in een café in Melle waar we echt heel lang hebben gerepeteerd. De hele tijd van onze ‘gouden jaren’, zeg maar. In 1980 werden we Ostrogoth. We vinden dat zelf nog altijd een fantastische groepsnaam. En we hebben hem eigenlijk uitgekozen uit een ellenlange
lijst van mogelijke groepsnamen. Op een blaadje papier, elk wat namen schrijven en dan maar schrappen tot er één overblijft.” En die naam prijkt nu op het jeansvestje van James Hetfield.

“Ook dat papiertje met die namen heb ik nog”, verrast Marnix opnieuw. “We zijn toen eigenlijk heel vroeg op zoek gegaan naar een platenmaatschappij en naar een kans om op de radio gedraaid te worden. Het was de tijd van Guy De Pré en Gust De Coster. We hebben toen een demo gemaakt waar we best tevreden over waren en dat is de EP Full Moon’s Eyes geworden. Met Mausoleum hadden we een platenfirma gevonden die in ons geloofde. En de bal begon te rollen.”

“Een klassieker, die EP, al zeg ik het zelf”, zegt Mario, “Zoek het maar eens op internet. Je komt in de Verenigde Staten terecht, in Brazilië én in Australië. We hebben daar ook echte fanclubs. En we hebben weet van Italiaanse en Spaanse groepen die ons coveren. Toen we in maart 2011 in Athene optraden stonden de aanwezige Grieken onze liedjes luidkeels en letter per letter mee te zingen. Een bevreemdende ervaring. We hebben daar piepjonge fans. Allemaal hadden ze platen en T-shirts van Ostrogoth. Hoe dat zit met de royalties is ons duister.” Een gevoelig punt. “Maar feit is dat Mausoleum ons wel wereldberoemd heeft gemaakt binnen het genre. Daar staan we telkens weer versteld van. Wij hebben er echt geen zicht op hoeveel platen er ooit van ons zijn verkocht. Langs de andere kant hebben wij ons ook altijd weinig moeten aantrekken. Alfie (van de platenfirma) regelde alles. We doken de studio in, namen op en we hebben enkele fantastische live herinneringen.”

1985

“Ik herinner me Heavy Sound Festival in Brugge”, vertelt Marnix, “We hadden daar zelfs een discussie met Golden Earring over wie eerst zou mogen spelen of niet. Gary Moore en Uriah Heep stonden er ook geprogrammeerd. We deelden het podium met Manowar, Loudness en Def Leppard. En we waren de opener op het allereerste Pukkelpopfestival in 1985.” We zoeken het op internet. Inderdaad. We lezen: “Pukkelpop
werd voor het eerst gehouden in 1985. Er traden toen slechts zeven artiesten op (Ostrogoth, La Cosa Nostra, Anna Domino, The Neon Judgement, Anne Clark, Front 242 en Jah Music International) en het festival duurde één dag.” Mario herinnert het zich als was het gisteren. “Ik weet nog dat ik immens veel zwart geklede mensen zag. En ik dacht dat het allemaal hardrockers waren.  In werkelijkheid waren wij de enige metalband die dag. Die zwart geklede mensen waren daar voor Anne Clarck en Front 242. Zo’n mengelmoes van metal en new wave, dat was echt nog ‘not done’ in die tijd. Nu ‘matcht’ dat gemakkelijker op festivals.”

“1985”, mijmeren beide Ostrogoth-pioniers, “Dat waren de hoogdagen. Er waren in België drie grote metalnamen: Ostrogoth, Killer en Crossfire. Killer was extremer, neigde meer naar Metallica. Wij zaten meer in het genre van Judas Priest, Iron Maiden, Black Sabbath.” Rudy Vercruysse voegt er nog iets aan toe: “Voor mij stopt het zelfs ergens bij Metallica. Ik hoor in de metal tegenwoordig te veel doemgeluiden. Voor mij is dat wel belangrijk, die positieve noot in de muziek. Eigenlijk behoren wij tot de school van de melodieuze hardrock.” Rush en Accept, daar zijn de drie rockveteranen het over eens. “Prachtig”. Al voegt Marnix er meteen aan toe: “En toch blijven voor mij The Beatles zo belangrijk.” Melodie, we knikken begrijpend.

In 1985 ‘boomt’ Ostrogoth. Dat gaat van schitterende festivals zoals Pukkelpop tot Zomerhit met Willy Sommers en de Star Sisters. “Met Patricia Paay”, zegt Mario met blinkende pretoogjes. “Ook de underground verkoop internationaal verliep heel gunstig. Dankzij het netwerk van Mausoleum. En het was de tijd van de vrije radio’s. Heel Vlaanderen hebben we afgereisd om in kleine studio’s interviews te gaan geven en mini-optredens te verzorgen. Het ging hard. Het ene moment zaten we in Limburg, het andere moment in de Westhoek. Interviews deden we over de hele wereld, maar dat gebeurde allemaal per brief. We hebben opgetreden in Duitsland en in Nederland. Alleen de USA, daar is het nooit van gekomen. Er is wel sprake van geweest. Maar het ging heel vlug en het was allemaal te perfect.”

Spinal Tap

Er kwamen barsten in het Ostrogoth-verhaal. Conflicten ook, leid ik af uit de reacties. Toch op zijn minst meningsverschillen. En andere levenskeuzes. “Ik ben er in 1986 mee gestopt. De periode van de kindjes.”, zegt Marnix. “En ook Hans ‘Sphinx’ Van De Kerckhove koos in die periode heel bewust voor zijn eigen vak, zijn eigen specialiteit op de unief. Hij was Egyptoloog en kreeg de kans om in Duitsland een leerstoel op te nemen. Zanger ‘Red Star’ zocht andere muzikale horizonten op. De goesting was over.” Het was de tijd dat er werd gerepeteerd in Rieme. De zanger van Crossfire, Peter De Wint, kwam over en Ostrogoth ging toch nog een tijdje door. Met het Braziliaanse gitaargeweld Junão Martins op gitaar, Pierre Villafranca op bas (later vervangen door Sly Cherotti) én last but not least de pianoen keyboardwizard Chris Taerwe, die laternog het mooi weer zou maken bij Mystery (en The Shakers uit Sleidinge!). Whiteshark en Grizzly maakten het mee tot op het einde. Het was de periode van ‘Feelings of Fury’. “In 1988 zijn we er dan mee gestopt, “ klinkt het zacht bij Mario. Er klinkt toch een zweem van spijt in zijn stem.

Bovendien kreeg de groep ook na de split nog een vreselijke klap te verwerken. Hans ‘Sphinx’ Van De Kerckhove overleed in 1989 aan een plotse hartaderbreuk. Niemand had dit zien aankomen. Het was een dramatisch einde van een gouden periode voor al deze muzikanten die toch een stukje vaderlandse metalgeschiedenis hebben geschreven.

Overdrijf ik als ik zeg dat Ostrogoth alles heeft meegemaakt? Ten goede en ten kwade? “Spinal Tap, bedoel je?”, reageert Mario. “Er is iets van. We hebben soms heel veel geluk gehad. Maar niets in het leven is ons ook bespaard gebleven. We zijn er alleszins niet rijk van geworden.” En hoewel Marnix, Rudy en Mario lessen getrokken hebben uit het verleden. “Ik zou het toch opnieuw doen.” Rudy relativeert. “We kunnen ook niet helemaal inschatten welke impact we gehad hebben. Zeker het internationale verhaal blijft dubieus. Het is zeker zo dat mensen ons over de hele wereld kennen. Maar hoe beperkt of hoe groot die kennis is, dat valt moeilijk in te schatten.” Ook al krijgt Mario nog altijd stapels brieven en interview-aanvragen binnen

Back in Town

In 2002 vierde Mausoleum zijn 25-jarig bestaan. Alfie, zo noemen de Ostrogoth-leden hem, belt Mario Pauwels op. Of hij gast wil zijn op het jubileumfeestje. Ja, hij wil meespelen. En of Rudy dat ook zou zien zitten. Of hij eventueel wist waar Rudy nog was? “Ik verbaasde Alfie. Want ik onderhield contact met iedereen. Met Rudy, met Marnix, met iedereen van de laatste bezetting. Ik kon eventueel zelfs een reünie
regelen. Doen, zei Alfie. En zo is Ostrogoth, zij het heel tijdelijk, opnieuw uit het rijk der doden opgestaan. In plaats van een All Stars Band kreeg Mausoleum de reünie van één van zijn paradepaardjes.

“Killer was er ook. En Crossfire. En Native Instinct. Er kwam ook een heruitgave op cd. Die deed het heel goed. We hebben in 2002 vijf optredens gedaan, waarvan ook ééntje in Athene. We hebben daar toen opgetreden  op vraag van een plaatselijke fanclub. Junão was erbij, Marnix, Marc, Rudy en ik”, vertelt Mario, “Daarna is het echter allemaal weer en beetje verwaterd. Tot vorig jaar. Op vraag van een plaatselijke fanclub zijn we naar Athene gereisd. Ondertussen lopen vragen van de hele wereld binnen. We kunnen optreden in Brazilië. De goesting is terug. Al is het nu vooral muzikale goesting. Gezondheidsproblemen en pech hebben onze zin in meer een beetje vertraagd. Maar we geloven er weer in. Dat we samen ‘iets’ moeten doen, daar zijn we het nogal over eens. Ik zie het zitten.” Mario is meer dan ooit de drijvende kracht. Je ziet het gewoon. Hij pakt zijn vrienden vast, kijkt hen in de ogen, pept hen op, vertelt honderduit. Ik word er zowaar lyrisch van.

Indianenverhalen

Tijd om er eens een ’jonge gast’ bij te halen. Glenn ‘Mr. Frodo’ Ployaert is 35 jaar en speelt gitaar bij het huidige Ostrogoth. Zomergemnaar, by the way. Hij speelde bij Ghiribizzi. En werd gevraagd door Mario ‘Grizzly’ Pauwels. Die man neemt geen genoegen met een ‘neen’ als antwoord. “Ik zat met Mario in een progrock-project. Zalige samenwerking was dat. Een drietal jaar geleden kom ik Mario op de Gentse Feesten tegen. Dat hij mij eens zou bellen. Zei hij. Heeft hij ook gedaan. Anderhalf jaar later.”

“Ik wist gewoon dat hij de man was”, zegt Mario. “Met Glenn wou ik Ostrogoth opnieuw op de kaart zetten. Het heeft wat tijd gevergd. Maar dat zat echt al een hele tijd in mijn hoofd.” Een hele eer, beaamt Glenn. “Tja, die mannen zijn legendarisch, hé? Ik ben daar mee opgegroeid. In de Belgische metalscene ontkom je niet aan de naam Ostrogoth. Bovendien denk ik dat er tijdens de jaren tachtig veel meer respect bestond in eigen land voor de eigen metalscene. Je hebt Channel Zero, maar daar houdt het op, vrees ik. Qua naambekendheid, hé! En die sound van Ostrogoth, machtig.” Ook het feit dat Ostrogoth werkt met tweegitaristen die op elkaar ingespeeld zijn, lokte de interesse van Glenn. “Dat is inderdaad een schitterende uitdaging. Zeker met Rudy. Klasse. Ik was eigenlijk zelfs al naar hun repetities gaan kijken tijdens de reünie in 2002, maar ze herinneren zich dat niet meer. Toen droomde ik hier al van. Bij Ostrogoth spelen geeft ook een enorm pioniersgevoel. Die mannen waren erbij toen het nog om de knikkers ging, voor de grote versplintering van het metalgebeuren. Zij zijn nog echt ‘hard rock’. Bovendien ben ik vooral gevallen voor de sfeer binnen de groep, welke indianenverhalen daar ook  mogen over bestaan. Het zijn gewoon heel toffe mensen om mee samen te werken.”

Rudy ‘Whiteshark’ besluit: “Dat is toch waar voor mij de ziel van Ostrogoth ligt. Geen geweld. Een positieve vibe. Het optimistische primeert.” En wij zitten erbij, we kijken ernaar en we vinden het schoon. Die dag waren mijn dochters getuige van het interview. En toen we naar huis reden, zei één van hen: “Het is echt mijn genre niet, ‘dienen hard rock’. Maar dat zijn toch hele lieve en verstandige mensen hoor. Die van Ostrogoth.” Een kind vertelt vaak dingen die zo dicht aanleunen bij de emotionele waarheid. Zoals de waarheid is. Of zoals ze zou moeten zijn.

(uit het boek ‘Cirque Constance’s Rock ‘n’ roll Niemandsland’, 2012, tekst Bart Van Damme, productie Tim Bottelberghe, artwork Jos Notteboom, fotografie Dominiek Claeys, eindredactie Pablo Smet)

Opgedragen aan Rudy ‘Whiteshark’ Vercruysse die zijn laatste concert speelde op 6 december 2014, de dag van de begrafenis van Luc De Vos (Gorki), in Zaal De Molen in Wippelgem (Evergem). Rudy overleed enkele weken later. Over dat concert bij volle maan (Full Moon’s Eye) schreef Woesten het lied Wintergem en maakte Michel Goessens een ontroerende foto.

Nadenken over zwart wit films en wat Europese steden

“Graaien in  het verleden als in de grijpkast aan ’t luna park op de kermis”

Nostalgie en modernisme. Stephan Vanfleteren, ja daar staat een mens voor in bewondering. Hij is een leeftijdsgenoot van me, denk ik, en zijn fotografie staat al decennia als een huis, ze is onmiskenbaar. Eén van zijn klasgenoten en vrienden stierf toen hij en ik, 69’ers, 50 moesten worden. Kanker. Ook een fotograaf. ‘De Vanne’. Toffe pee. Ex van een nicht van mijn vrouw. Ik kom hier nog op terug.

De beeldtaal van Vanfleteren doet me terugdenken aan de film Rumble Fish met Mickey Rourke en Tom Waits. ‘Motorcycle Boy Reigns’ op de muren van uitgeleefde brugcomplexen en aan treinstations met halflege bars en nauwelijks herkenbare mensen. Ik duik heel graag in het verleden maar ik doe dat niet uit een soort nostalgisch verlangen omdat vroeger alles beter zou geweest zijn. Ik graai in het verleden als in een grijpkast van het luna park op de kermis, omdat het gekende materie is. Het is klei waar ik makkelijker mee boetseer en, ja, dan kom je al gauw bij Meetjeslandse klei terecht, of in Brussel waar ik op kot gezeten heb en vaak eenzaam was.

Maar ook in Amsterdam, hoor. Mijn Leen haar nichtjes woonden in Amsterdam omdat haar nonkel Guido er directeur van De Brakke Grond was. Ik voel me vlug ergens thuis. In mijn herinnering heb ik wel eens een week in Parijs, Cuenca of Salamanca gesleten. Of even verderop in Lissabon en Porto. In mijn fantasie dool ik met een vriend vrij denkend op de trappen en langs de smalle stegen door het hoofse Madrid dat alle soorten Iberië verzamelt en daarom net iets interessanter is dan Barcelona, Valencia en Rome waar exclusief de Catalanen en Romeinen de lakens uitdelen. Liggen die laatste drie dan weer aan zee en is het turen naar die oneindige horizon vanuit een kolkende stad dan weer prachtig voorrecht, al doe je dat meestal niet veel langer dan tien minuten.

Bij Vanfleteren duurt het maar die druk op de knop. Maar zijn timing is zo precies dat zijn beelden er zijn voor de eeuwigheid. Vanfleteren heeft De Ronde een ander gezicht gegeven. Hij heeft ons getoond waar het eigenlijk om draait. Verder dan de koers. Beyond is zo’n Engels woord waar ik geen degelijk Nederlands alternatief kan voor verzinnen. Dus ja, nostalgie is er maar ook de zwart-witfilm waar ik Koubaa zie in rondlopen en Brusselmans hoor in fulmineren. Ik las vandaag een artikel over Paul van Ostaijen in De Morgen en ik moest meteen aan deze conversatie denken. Boem Paukeslag.

Het gaat over niet veel en heel veel ter gelijker tijd. De lettertypes, de vormgeving, de zingeving. Wat wil je als zin er aan geven? Zin en onzin. Vorm of inhoud? Wat vinden de Dertigers? Van Ostaijen had een oorlog te verwerken en schreef in een taal die nog niet de wegwerptaal was van de heersende meerderheid zoals nu maar een diamant van de onderdanige meerderheid die luisterde naar kerk, kardinaal en een Frans sprekende elite die op de knoppen duwde op de lijn Liège-Louvain-Bruxelles-Gand-Ostende. Ken je de rapper Baloji, Luikenaar met Congolese roots? Ook zijn songs spelen zich af in Rumble Fish. Nostalgie, heel zeker. Alhoewel. Baloji is in België terecht gekomen. Kan er niet meer weg. Hij keerde naar Congo terug als artiest. Met opgeheven hoofd. Nieuwsgierig. Maar hij bleef er de zanger van Starflam, de straatrat uit Luik met de prachtige zinsneden en een kop vol vragen.

Het is allemaal niet veel anders voor een Luc De Vos of een Stijn Meuris die niets anders doen dan hun eigen leven trachten te torsen met verwondering van wat ze rond zich zien: ‘Panamarenko’, ‘Geef al je geld aan de arme kinderen’, ‘Engel’, ‘Alleen Elvis blijft bestaan’… Ik beschouw het als een voorrecht om over die gasten te mogen nadenken en u dit te schrijven. Meer zou ik er ook niet achter zoeken, maar het houdt een mens wel scherp om hier even tijd aan te besteden. Ik dank u daarvoor. Ik heb een beetje op mij laten wachten maar ik ben mijn dochter aan het helpen haar cursus Geschiedenis van de Wereldpolitiek, van de Weense orde tot heden, wat samen te vatten. Boeiend werkje. Zij studeert Russisch en kan elk duwtje in de rug gebruiken. Bovendien had ik net ‘Revolusi’ van David Van Reybrouck achter de kiezen. Hele kluif maar het doorworstelen waard. Wel vermoeiend. Nu ga ik wat gas terugnemen. Op naar de Ardennen met een boekje van Stefaan Degand in mijn valies. Dag liefje, met Mila gaat het goed en ik klungel lekker verder. Zo heet het boekje.

Hier nog een Woesten-tekstje over een verloren zanger.

Wintergem (geïnspireerd op de song Full Moon’s Eye – Ostrogoth) – Woesten

Ze staat boven De Molen, een zaal in Wintergem
En Ostrogoth zingt het met krachtige stem
Over legenden en sagen en ook over hem
Hoe hij ging in… november, november

De volle maan

Daar staat een man met een donkere kap
Hij kijkt schichtig om zich heen en hij lacht om een ironische grap
We lachen, we grijnzen, we dollen en hij vindt het fijn
Hij droomt ervan de drummer te zijn, van een liedje
Over legenden en sagen en ook over hem
Hoe hij ging in…. november, november

De volle maan

Ik reis door de nacht langs een kronkelende weg
Daar komen de emoties waartegen ik vecht
Over legenden en sagen en ook over hem
Hoe hij ging in…. november, november
De volle maan

Proloog van het boek ‘De Harmonie WSTN’

“De Soldaat-Facteur en Rachel”

Ken je zo’n bijna erotisch moment op café, wanneer alle geluiden wegvallen en nog slechts de focus ligt op dat ene gesprek? Het moment dat de passie van de muren pletst en de discussie zo hoog oploopt, dat je meteen nog een Papegaei-biertje bestelt om wat bandenspanning te lossen. Met mijn maat Peter Ysabie durft dat wel eens voorvallen. Vroeger al, toen we op kot zaten in Brussel. Maar deze keer in de Ventura op de Vrijdagmarkt in Gent was het dus weer prijs. Het ging over overgave en over hoe kunst de wereld kan redden. Zo van die kloterijen. Op dat moment komt een cafévriend van Peter onze tafel vervoegen en de mij onbekende man mengt zich vol vuur in het
debat.

Heerlijk. Meestal ook het moment dat ik, de wijsheid in de kan, in overdrive ga. Ik weet niet wie het liet vallen, maar plots kwam het theaterstuk ‘De soldaat-facteur en Rachel’ ter tafel. Prachtig stuk. De theaterwereld op zijn kop gezet eind de jaren tachtig. We waren het
er over eens. De goesting om met onze rijke geschiedenis aan de slag te gaan en onze eigen wereldse problemen af te meten aan een recent verleden waar alleen onze grootouders en hun ouders konden over mee vertellen. De Eerste Wereldoorlog die op die verhakkelde scène in het Nieuwpoorttheater in Gent plots in je gezicht openspatte. De kennismaking met dat Duivelse niemandsland tussen front en kazerne achter de linies, waar de soldaat-facteur brenger van nacht en ontij was voor doodgewone sloebers als jij en ik die gewis en zeker, was het niet vandaag dan toch morgen, gingen sneuvelen door niets ontziend oorlogsgeweld.

Of hij het gezien had, vroeg ik luid aan de onbekende man! Dat Arne Sierens met dit stuk het Vlaams vertelambacht
een andere dimensie had gegeven! “Jazeker”, antwoordde hij, “ik was er bij betrokken.” Ik viel even stil. “En wat moest je dan doen”, vroeg ik dom. “Meewerken”, klonk het. “Oh ja? En wat doe jij misschien?” Het werd even stil. Peter moest zijn enorme buik vasthouden van het lachen. “Ik bén Arne Sierens.”

De Marge – Woesten (2020)

Nadenken over de Spaanse Burgeroorlog

 

“Soldaatje spelen”

Mijn fascinatie voor de Spaanse Burgeroorlog is iets wat ik meedraag uit mijn kindertijd. In 1976 gingen wij naar Andaloesië. Het Franco-regime deinde er uit en wij gingen op bezoek bij een Sleidingenaar die als kunstschilder op de Sacromonte woonde tussen de zigeuners in Granada. Hij en zijn gezin leefden er een herenleven. Don Jorge werd hij er genoemd en ik heb nooit geweten of die ‘Don’ een geuzennaam was voor Georges of niet. Hij had er een zwembad en dat stak een jongen van zeven de ogen uit in die tijd en bij zijn verhalen ’s avonds, whisky en sigaar in de hand, kon Georges iedereen aan de lippen krijgen. Zijn verhalenschat uit mijn dorp Sleidinge en de Sierra Nevada was schier eindeloos. In de lagere school was ik ook gefascineerd door oorlog en soldaatje spelen. Op één of andere manier had ik zo een beetje mijn favoriete ‘slagen’. Pearl Harbour, Arnhem, Bastogne maar ook de Spaanse Burgeroorlog beleefde in telkens opnieuw in de tuin met mijn vriend Jan (Verplaetse, nu filosoof aan de UGent). Schieten en paffen, noemde mij mama het.

Toen ik film studeerde in Brussel ging ik heel veel naar de cinema en ik had het nogal voor de regisseurs Jim Jarmusch (Mystery Train, Down By Law) en Ken Loach omdat zij anders met kleur en anders met verhalen omgingen (zie ook de film Rumble Fish uit mijn jeugd). In die periode kwam Land and Freedom uit, over een Britse jongen die in de vreemde Spaanse burgeroorlog terecht kwam, en las ik verscheidene romans over het onderwerp, waaronder ‘From Whom The Bell Tolls’ van de onwaarschijnlijk goed schrijvende geile ouwe schurk Ernest Hemingway. Ik heb zo de indruk dat heel de schrijvende elite toen naar Noord-Spanje is getrokken om er het ‘front te beleven’. Ik weet niet of het allemaal zulke helden aan het front geweest zijn, Neruda en Hemingway, als de soldaat uit de film van Ken Loach. Ik durf dat zelfs te betwijfelen. Daar leg ik dan de link met de Joegoslavië-oorlogen waar ook verschillende leeftijdsgenoten en andere ‘bekende’ journalisten (Dirk Draulans o.a.) naar het front zijn getrokken om het geweld ‘te voelen’, om erbij te zijn.

Oorlog is iets des jongens en zelf zag ik het me in die periode ook wel doen, wat Vranckx nu doet. Ik had noch het lef, noch het talent en daarom speel ik nu in een nobel onbekende popband en zijn woorden mijn kogels om toch nog een beetje terug te schieten. Want niets nobeler dan strijden tegen onrechtvaardigheid. Samen ten strijde, die romantiek die zowel de communistische als fascistische leiders verkondigden, hebben vooral veel graven gevuld. Dan is rock ‘n’ roll een veiliger alternatief. Vinylplaten graaft in die sector van mijn brein.

Vinylplaten – Woesten (2020)

De Illustrata (Deel 1) Georges Steel, kleuren op de Sacromonte

“Het Libanon van toen”

Georges legt een foto op de krant. “Kijk,zo zag Libanon er toen uit”, toont hij. “Een paradijs. Het Zwitserland van het Midden-Oosten. Hier in de krant staat nu hetzelfde plein in Beiroet. Helemaal aan flarden geschoten. Weg, allemaal weg.” De laatste jaren van de kunstenaar in zijn Oedelems herenhuis nabij Brugge zijn mistroostig. Hoe zijn zoon Pablo, een uitmuntend dichter, aan zijn einde kwam. Geveld door verslavingen. Hoe zijn zuster Paula uiteindelijk nog zijn enige toeverlaat was. En hoe de kunst een richting op ging die de zijne niet was. De drang naar schoonheid, het impressionistisch vatten van de Zuiderse ochtenddauw in krekelmodus, het registreren van zon, berg en dal. Van de mooie zigeunervrouw of het onschuldige kind in Granada. Het moment van de impressieschilder die met lange halen verf op het doek een emotie vastpakt en vereeuwigt. Dat soort kunst ziet Georges Steel, een echte vakman, tijdens zijn laatste levensjaren verdwijnen. Rest nog het verdriet voor de poëzie van zijn zoon. De pen die niet meer schrijven zal. De tweedeling en de wrok in het Sleidinge na de oorlog was aan het oog van de jonge kunstenaar Georges niet ontsnapt. Maar hij wou, net als mijn grootouders Arsène en Maria, verder met het leven. Beetje vergeten wat er gebeurd was. Hij had het raam van mijn grootmoeders winkel aan diggelen zien gaan in de Weststraat en de volgende dag vastgesteld dat huisschilder Arsène het raam meteen hersteld had.

Kaalgeschoren

Hij had de verhalen gehoord over de meisjes die werden kaalgeschoren en wie weet erger. Nochtans had hij nog een prachtige oorlogswinter meegemaakt waarbij ze de Britse bevrijder Montgomery als sneeuwpop in het park van zijn eigen ouderlijk huis tot leven hadden gebracht. Monty, heel herkenbaar met zijn scheve klak en zijn flegmatieke Britse bevelhebbershouding. Volgens de dochter van toenmalig cafébaas Ivo Kassèj is Montgomery effectief op doortocht in Sleidinge gesignaleerd, voor een stop in het Sanderushuis. Dit zou Georges beïnvloed hebben om Montgomery af te beelden. De oorlog had de creativiteit van Georges niet aangetast. Wel integendeel. Hij had verder gestudeerd tijdens de oorlog en net als zijn vader na de Eerste Wereldoorlog had hij een doek gemaakt met een dorps tafereeltje en de namen van de Sleidingse slachtoffers. Je herkent de zwierige stijl van Georges en ook de kleurkeuze blijkt op dat moment al een stuk meer zuiders dan die van zijn beroemde vader Leo Steel. Het was een mooi afscheid geweest. De plechtige herdenking van de slachtoffers en de inhuldiging van zijn werk door het nieuwe gemeentebestuur. Maar de wrok, de botheid ende kilheid maakten zijn dorp kapot. Hij wou verder met een nostalgisch en humoristisch beeld van zijn jeugd. Het positieve onthouden. Weg van de kilte. Letterlijk. Maar ook figuurlijk. Er was nog iets. Tijdens de laatste jaren van de oorlog had Georges hoge ogen gegooid in de kunstwereld en won hij de prestigieuze Van Leriusprijs. Op academisch niveau koos de kunstwereld echter meer en meer voor modernere vormgeving onder impuls van de nieuwe meesters Constant Permeke en James Ensor. Georges surfte niet op deze nieuwe golven mee. Zijn verwerkingsproces van de donkere oorlogsdagen zou niet via de introspectie van moderne kunst verlopen maar via kleuren en het romantisch verlangen naar een wereld zonder grenzen.

We staan op de weide, met honderdduizend man
Zoekende zielen, we staan er op de rand
Van een niets ontziende afgrond
en het helse zomerweer
Leve de weide, ik weet het echt niet meer

De Opstand – Woesten (2017)

En zo werd Georges Steel een wereldreiziger. Als kunstenaar ging hij op zoek naar zijn verhaal. De impressionisten achterna op zoek naar de schoonheid van het moment, de blauwe hemel, het rode rood, het groene groen en het gele geel. Kunst die de zon heeft gezien. Waarschijnlijk was het op die manier dat Georges in het Libanon van de jaren vijftig is terecht gekomen. Beiroet was in eerste instantie een Arabische stad maar ook een smeltkroes van culturen. Veel Sjiitische moslims, maar ook Soennieten, toen nog een heel kleine invloedrijke Joodse gemeenschap en tot op de dag van vandaag een vrij grote christelijke gemeenschap. De Brits-Franse inmenging was overduidelijk maar Beiroet bleef vooral een Fenicisch knooppunt van handel tussen Oost en West. De schilderskwast van Georges stond niet stil. Hier had hij naar gezocht. Duizend-en-één-nachten, een sprookje na de nachtmerrie, mystiek. De muze, quoi. Met de sigaar in de mond en het glaasje whisky bij de hand kon hij ’s avonds zijn nieuwe kennissen verblijden met prachtige verhalen. Hij bracht hen naar het Vlaanderen van Pieter Brueghel zoals hij zich zijn kinderjaren voorstelde in het Sleidinge van de jaren twintig en dertig. Hij schetste met woorden volksfiguren die zijn geboortedorp kleurden.

Beiroet

Hij had het over ‘Kezel met zijnen Ezel’, over de coiffeur met een haarkapsel als ‘poddink’, over kwajongensstreken rond de meersen van Sleidinge, over schaatsen en fietsen, de heilige Sint-Joris en de heilige Godelieve en over Harald von Siegesar, de dichtende edelman die tot de verbeelding sprak. In enkele maanden tijd vertelde en schilderde kunstschilder Georges Steel zich een reputatie bij elkaar. Met Frans kwam je in Beiroet al een eindje weg. Maar Georges sprak na een tijdje ook een aardig woordje Engels en Arabisch. En als het Jiddisch van uit Europa gevluchte Joden traag werd gesproken kon hij ook wel verstaan wat bedoeld werd.

De Vlaamse verhalenschat en de grapjes van Georges gingen als een lopend vuurtje door de stad. En op een moment dat Georges dacht dat zijn dorpsverleden nog slechts dat bundeltje mooie herinneringen was, stond Hilda von Siegesar aan de deur. Georges kende Hilda als meisje in het dorp, een stuk ouder dan hij, poetsvrouw bij Van Damme, daarna verklikt en opgepakt bij een boerenfamilie. Nu woonde ze dus in de kleine Joodse wijk van Beiroet, bij verre familie. Ver weg van de holocaust. Gevlucht voor de haat. Hij wist niet dat ze de dochter was van Harald von Siegesar, een kunstminnende vriend van zijn vader. Hij kende haar achternaam nooit. Dat kwam hij nu pas te weten. Ze was dus
Joodse, veronderstelde hij. Ook dat kon Georges maar vermoeden, gezien de arrestatie tijdens de oorlog.