Nadenken op ontdekkingstocht in Charleroi
“Op het perron liet de schrijver ons meteen de harde waarheid kennen”
Ontdekkingsreizigers waren we. Zaterdag in Charleroi. Een zootje ongeregeld. Muzikanten, had Geert Bonne ons genoemd bij schrijver Pascal Verbeken. En op een manier zijn we dat ook een beetje. Zangers van allemaal andere liedjes en melodietjes. De schrijver liep met zijn boek in de hand, Mijn Charleroi. En ik moest een hele dag aan de betreurde Tom Pintens denken, het versje liet me niet los. Pays Noir, de zanger zingt het ook. We stonden aan de deur van Melanie De Biasio, Django Reinhardt in het achterhoofd en na zaterdag kan ik begrijpen dat muzikanten er gaan wonen. Pascal nam ons op sleeptouw door industrie op zoektocht naar nieuwe wegen, door verval ook maar ook door hoop, weet je wel, die vreselijke ziekte die bleef zitten in de Doos van Pandora.
Ik zie me nog slenteren met mijne maat Ysabie door mijn eigen film Waterlander in Waarschoot op zoek naar ’t Liefken en de tristesse van Luc De Vos zijn woorden. Ik zong in die dagen over de tristesse van onze Gentse haven, in de schaduw waarvan wij zootje ongeregeld allemaal opgegroeid zijn. Maar Pascal Verbeken liet ons op het perron van het noodlijdende Marchienne-Au-Pont meteen met de keiharde waarheid kennis maken. Wij groeiden op in een Gentse regio waar heel arme mensen in iets meer dan een eeuw de omslag konden maken naar middenklasse en het geluk hebben als bijna ramptoeristen in de Begische evenknie van Gent te kunnen gaan ronddolen. In Charleroi maakten ze net de omgekeerde omslag mee, van rijke streek waar het zwarte goud ononderbroken werd naar boven getravakt om vervolgens te dienen in de glas- en metaalindustrie tot stad die op zoek is naar een nieuwe toekomst, naar studenten, naar het kruipen uit een diep dal. Pascal gaf me echt het gevoel, dat hij als kenner het de Karolingers niet direct ziet te lukken. Als eeuwige optimist geloof ik het wel. Maar het is de donkere waarheid dat ook ik er aan twijfel.
Ik vind het oneerlijk om gelijk welke stad ‘de lelijkste van’ te noemen. Je doet dat niet met vrouwen, niet met venten en zelfs niet met konijnen. Zeker niet met steden. In Charleroi wonen 200.000 mensen en die verdienen altijd respect. Zij hebben er al één en ander moeten slikken, daar aan de Samber. Alleen daarom zouden Vlamingen er eens heen moeten gaan, met het boek van Pascal in de hand. Want, we begonnen midden de bedrijventerreinen en daar waar massa’s Vlaamse arme boerkes met de trein arriveerden om samen met duizenden andere gelukzoekers uit heel Europa in de put te gaan werken en dan ’s nachts boven één van de cafés aan het station even de ogen te kunnen sluiten. We eindigden de dag toch met die vreselijke ziekte hoop. Net als enkele jaren geleden ik Palermo na de derde dag echt schoon begon te vinden, leerde ik die zaterdag vrij vroeg in de namiddag Charleroi in mijn hart te sluiten. Ik zag een wand van goud in de kerk en duivelse figuren die me aan de Tindersticks en Cave deden denken. Ik zag schittering en leegstand. Ik zag een brug over de Samber en een prachtig plein aan het station. Ik zag veel mensen in een winkelcentrum, velen als één van die 200.000, die mensen zijn zoals jij en ik. Die graag een wafel of een biefstuk eten en dromen van een betere toekomst. Ook dat heb ik gezien, … in Charleroi. En een dag later, lokale verkiezingen, zag ik de zoon van de machtigste man in Vlaanderen met een adelaarsstaf van de Romeinen een smakeloze overwinningsroes aanwakkeren met een cohorte idioten op het podium die de volgende zes jaar die andere Belgische industriestad, Antwerpen, zal besturen. En ik dacht: “Hé, die spelen een liedje van mij?”