Nadenken over tweedekkers en torens zonder functie

“Zo’n platenzaak waar nog heerlijk aan de comptoir gekletst wordt”

Niet zo lang geleden liep ik door Bologna. Ik was eventjes alleen aan het ronddolen en kwam in een platenzaak terecht waar nog heerlijk aan de comptoir gekletst wordt over muziek, over producties en over vinyluitgaven vroeger en nu. Ik graaide er in de Italiaanse bakken en had al vlug een gele van Paolo Conte in mijn handen. Eéntje op 500 exemplaren en op één of andere manier kon ik het kleinood niet meer lossen. Even later stond ik opnieuw buiten met de gele van Conte in mijn beide handen. Een cappuccino later doolde ik verder.  Wist je dat de Kapucijnen hun naam gaven aan deze koffie met opgeklopt melkschuim? Ik link lekkere koffie nochtans niet met paters noch met nonnen. Maar dat zou me te ver leiden.

Cisterciënzerinnen

Leiden, inderdaad. Leuven ook. In Bologna hangt die voornaamheid van een universiteitstad. Dat plechtstatige en die door rood gedomineerde gebouwen. De Italiaanse drukte en een vriendelijke Parisien die me in het Engels bedient maar al gauw door de Franse mand valt en eens blij is om geen Italiaans en geen Engels te hoeven praten. Wij, Nordisten, verstaan elkaar n’est-ce pas? Dat ik in Florence 55 euro voor een dagje parking moest betalen? “Dat zouden ze zelfs in Parijs niet durven”, riep hij uit. In Bologna doet men dat niet. Ook dat verzekerde hij me. Ik geloofde hem op zijn woord. Ze hebben hier hun moment van Babel en pretentie al eens gehad. Rond 1200 moeten hier 180 vierkante torens in het centrum gestaan hebben, voor dezelfde onbekende reden als dat er nu nog in San Gimignano staan maar ook minder dan in de vroege middeleeuwen. Ik herken één zo’n toren. Scheef als die van Pisa. Schever zelfs. Maar niet zo welgevormd als de Pisaan.  Ik wandel ook binnen in de Sint-Stephanusbasiliek. Ik zie meteen hoe oud het ding is, niet zo oud als de mozaïeken in Ravenna maar toch heel oud. Een beetje als het kloostergebouwtje van de voormalige cisterciënzerinnen in Oosteeklo eigenlijk. Geschiedenis ademend. Wellicht een paar keer op de tocht gestaan voor definitieve afbraak en toch overlevend.

Barrière

Of zoals de tweedekkers die ik laatst over Wevelgem zag scheren bij het optreden op het terras van Cultuurcafé De Barrière. ‘Kaak, kaak, nen twiedekker!’  Ik, de kwekker. Waarom vertel ik dat allemaal? Ik weet het ook niet. Ik weet alleen dat ik graag vertel. Sommigen horen het liever niet, dat merk ik soms op zo’n terras. Anderen luisteren wel naar de woorden, net zoals ik zelf graag naar verhalenvertellers en hun woorden luister. Zoals Tom Lanoye me deze zomer boeide met ‘De Draaischijf’ en zoals professor Hendrik Vos me met zijn ‘Dit is Europa’ meeneemt door het labyrint met namen als Schuman, De Gaulle, Schmidt, Tindemans, Spaak, Monnet en zovelen meer. Tijdgenoten van mijn mémé, mijn ouders. De tijd vliegt, maar ik hoop dat onze verhalen blijven. Positieve verhalen, verhalen van hoop, ontroerende verhalen die ons toch iets leren. Dat we het over de frontnachten van de Eerste Wereldoorlog mogen en moeten hebben bijvoorbeeld. Maar dat we dat moeten doen met eerbied voor de gesneuvelden en ontzag voor de immense vrijheid waar wij momenteel in dit stukje Europa van Bologna tot in Watervliet en van Lodz tot in Nijmegen, Dundee en Belfast over beschikken. Ik noem maar zo wat steden, hoor. Dat we dat moeten koesteren. Daar denk ik dan allemaal over na, terwijl ik mijn gele van Conte nog eens draai, de knop 33 nog eens juist zet en zachtjes de naald op de vinylplaat uit dat winkeltje in Bologna laat dwarrelen.